

















































































































///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift ///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift///deurklink ///tapijt ///schoorsteen ///opschrift
ELEMENTS OF ELEMENTS OF ARCHITECTURE
Een nieuwe jaargang, en wat voor één. Laten
we niet te lang stilstaan bij Miss. Rona, daar zijn al
genoeg woorden aan vuil gemaakt. Laten we het opnieuw over
de architectuur hebben.
Dit jaar zal de redactie zich inschrijven in de elementen
van elementen van de architectuur. Een lange titel met een
korte definitie: objecten die in het algemeen niet direct
tot de architectuur behoren, maar die zonder de architectuur
geen bestaan zouden kennen. Losjes baseren we ons op 'The
Elements of Architecture' van Rem Koolhaas en OMA, maar we
trachten de diepere en kleinschaligere laag op te zoeken. We
hanteren de bewuste elementen niet als nauwe partijlijnen,
maar als startstreep, als inspiratieshot, als landingsbaan.
U heeft het misschien al gemerkt, maar u zit niet rustig in
het atelier met een broodje de uier te lezen, neen, dit is
het wereld-wijde-web! Met spijt in ons hart moesten we dit
jaar het tactiele van onze grote A2 verlaten. Het heeft
bitter weinig zin om in een leeg atelier 'Heb je al een
uier?!' te roepen. Om van een tegenslag een opportuniteit te
maken schakelen we over op deze zelfontworpen webruimte.
Elke nieuwe editie kondigen we aan met een reeks prachtige
postkaarten, met QR-code naar de site, die u hopelijk al in
de ateliers kon vinden.
DEURKLINK
In deze eerste editie
zal de redactie zich buigen over het element: ‘de
deurklink’. Het klinkt als een goedkoop en eenvoudig element
-zou je denken. Echter was dit in de renaissance één van de
duurste stukken van het huis/palazzo. Zo kostbaar zelfs dat
wanneer men verhuisde men de deurklink mee verhuisde. Dit
element valt dus zeker niet te onderschatten. Neem net zoals
je deurklink, deze artikels eens stevig vast, schudt ze de
hand en knijp er eens stevig in!
“The door handle is the handshake of the building” -Juhani
Palasmaa
KOKA. kruipt in de huid van een niet nader genoemde
deurklink in de plateau, en loopt daarbij een merkwaardig
figuur tegen het lijf.
Kasper en Louis schrijven kort over de lusten van Koen. De
tekst herinnert me vaag aan één of andere instagrampagina,
maar dat kan ook toeval zijn.
Nicolas slooft zich helemaal uit. Enerzijds schrijft hij
over de awkward handshake met zijn vertrouwde deurklink
thuis, waarvan hij een digitale interpretatie animeerde.
Anderzijds verdiept hij zich in de aloude antropomorfe
metafoor van de architectuur.
Laure en Evelien, politiek en economie; Laure verzint een
wel héél geloofwaardige nieuwe maatregel met een
kapitalistisch/grafisch antwoord van Evelien.
We laten Bart Verschaffel aan het woord over zijn favoriete
deurklink.
Tenslotte serveren Anton en Lamia u nog enkele
filmrecensies, helemaal in de tijdsgeest van Filmfest Gent.
Mijmeren over een klink
De klink van mijn slaapkamerdeur is
omgekeerd gemonteerd. Het betreft een rijkelijk gedecoreerd
exemplaar, sierlijk golvend aan de bovenzijde om zachtjes
contact te maken met een menselijke handpalm. Die kant kijkt
bij mij echter richting de grond. Mijn hand moet het dus
stellen met het grillige profiel van de onderkant, getypeerd
door een uitsparing voor de vier vingers die zich rond de
hendel sluiten, gevolgd door een bult die de vingers stabiel
op hun plaats moet houden. Het gevolg is een klink die –
hoewel doordrongen van de menselijke maat – ongemakkelijk
aanvoelt bij elk gebruik, als gevolg van de ongelukkige
oriëntatie. De palm van mijn hand belandt ongelukkig in de
uitsparing en op de bult. Mijn deur geeft me precies iedere
keer een mislukte high-five of een ongemakkelijke handshake.
Vaak merk je pas goed design op wanneer je wordt
geconfronteerd met een slecht voorbeeld. Ik droom wel eens
weg bij de gedachte van die klink, maar dan juist gemonteerd
deze keer. Stel je voor hoe goed het zou voelen; een ferme
handdruk met de deur naar mijn kamer, hartelijk de hand
schudden met de toegang tot mijn privésfeer. Sterker nog,
die hand zou lijken terug te schudden door zijn menselijk
aandoende vorm. Een deurklink is een uitgestoken hand. Niet
van een mens, maar van een gebouw gemaakt voor mensen. Geen
element van de bebouwde omgeving dat zo dicht bij het veld
van de architectuur aanschurkt, wordt zo nauw en intiem
ervaren door onze tastzin als de deurklink. Klinken als de
mijne, waarvan de vorm een direct gevolg lijkt van een
menselijke aanraking, slaan zelfs een brug tussen de zware,
onbeweeglijke massa van het gebouw en onze levende,
beweeglijke lichamen.
Nicolas De Wispelaere
Antropobject
Chaque jour, sta ik de studenten ten
dienste en hoor ik al hun gezanik over de jury’s. Ik ken
ondertussen alle roddels over Bartolomé et Jean.
Ik heb Bartolomé et Jean al meerdere malen zien
passeren; ils ont l’air joli. Bartolomés
zachte handjes zijn toujours lekker warm, soms een
beetje bezweet. Jean heeft mooie lange vingers,
die me kietelen. Ondanks dat ik tout le temps door
iedereen aangeraakt word, krijg ik niet veel aandacht. Jusqu'à hier
keek niemand mij zelfs aan. Toen kwam Alice langs. Blonde, merveilleuse et mignonne. En bref, comme Angèle mais du Plateau. Ik heb altijd al een
babbeltje met haar willen slaan, maar normaal zag ze me niet
staan. Mais ce fois sloeg ze me geen hand voor de
mond en staarde me aan. Ik heb me jamais zo
bekeken gevoeld. Als ik kon, zou ik me willen verstoppen in
de deur. Est-ce que c’est comme ceci que ça sent de
tomber amoureux? We hadden oogcontact. Ik waagde mijn
kans. Avec confidence, sprak ik haar aan. Ze
verschoot zich dood. Heb ik iets verkeerd gezegd? Is een
gewone ‘Allô’ niet meer poli? Après
un moment van verwarring, begint ze te panikeren. Ze
begint tout a coup aan me te wringen. De wereld
draaide heel snel om. Ik blokkeerde helemaal, waardoor ze
alleen nog maar gefrustreerder werd. Ik vermande mij en
spande me op tegen haar agressie. Finalement, liet
ze me met een verslagen gezicht los. Ze zag er zo triste
uit in haar blauw, verschrompeld kleedje. Ik moest wel iets
doen om haar humeur op te klaren. "Je ne suis pas
impossible, mais impassible." Ze keek op en terwijl
nog een traan over haar wang rolde, begon ze te schateren
van het lachen. Haar lach stookte mij aan mee te lachen. Ik
moest zo hard lachen, dat ik spontaan open floepte. Ze
wuifde me adieu en verdween achter de deur.
Tekst: KUKO. Illustratie: Alice Deleu
Gebouwen zijn monsters
“Ramen zijn de ogen en longen van een
gebouw”, zei de modernistische architect Huib Hoste.
Architectuurtaal is vaak dol op dergelijke metaforen. Ramen
zijn ogen en longen net omdat ze dezelfde menselijke noden
vervullen als de overeenkomstige organen: zicht en frisse
lucht. We gebruiken deze metafoor voor een architecturaal
element omdat het ónze ogen en longen als gebruikers
bevredigt. Hoste hechtte duidelijk veel belang aan die
metafoor. De voorgevel van zijn Huis Lens in Mechelen wordt
gedomineerd door een groot raam op de eerste verdieping.
Meer dan voldoende licht en lucht dus voor de familie Lens,
die intrek namen in de – toen nog – vrijstaande woning.
Later kreeg Huis Lens gezelschap van twee forse
appartementsblokken aan weerszijden. Hoewel de
modernistische parel haast werd weggecijferd in het banale
straatzicht, weerklonk de uitspraak van Hoste luider dan
ooit. Door de lichte knik in de voorgevel van het huis,
piept de gevel van achter zijn struise buurman. Het grote
raam, dat meeknikt, hoopt zo nog een glimp op te vangen van
wat er verder in de straat gebeurt. Dit raam vormt niet
alleen de ogen en de longen voor de gebruikers, maar ook
echt de ogen en de longen van het gebouw zelf. Huis Lens
snakt naar adem en kijkt reikhalzend uit naar een redding
uit zijn beknelde positie tussen de twee flatgebouwen. Zijn
ogen en longen staan wijd open.
Deze gewoonte om architectuurelementen te linken aan
lichaamsdelen, maakt van gebouwen bijna levende wezens. Net
voor de quarantaine woonde ik in CIVA de presentatie bij van
het boek Architecture and Ugliness. Anti-Aesthetics and
the Ugly in Postmodern Architecture. Bart
Verschaffel, die als coauteur het publiek met zijn imposant
gebrom kwam verrijken, maakte er tijdens zijn uiteenzetting
de volgende bedenking: “Lelijke gebouwen ervaren we als
vriendelijke monsters in het stadslandschap.” Door
wat voorbij te gaan aan de werkelijke kerngedachte van de
professor, kan ieder gebouw – niet alleen de lelijke – een
monster zijn. Hun lichamen bestaan uit andere bouwstoffen
dan de onze, maar ze hebben wel een gezicht, een lijf,
poten, vleugels, schubben, ogen, vacht. Ter hoogte van de
voordeur, waar de interactie tussen mens en gebouw voor het
eerst meer dan louter visueel wordt, steken deze wezens een
klauw uit, in een poging hun vreemd verschijnen enigszins
vertrouwd te doen aanvoelen.
Neem nu bijvoorbeeld het Concertgebouw in Brugge, het
knalrode visitekaartje van mijn geboortestad van Robbrecht
en Daem. Met verrassend weinig inbeeldingsvermogen zie je
een rustende, geschubde sfinx, wakend over het aangrenzende
stadsplein ‘t Zand. Zijn kop is de bescheiden lantaarntoren
die de kamermuziekzaal huisvest, zijn lijf is het grotere
volume waarin de concertzaal zich bevindt. Van achter zijn
masker van keramieken lamellen en de achterliggende
glaspartijen houdt de gigant de gebeurtenissen op het plein
in het oog.
Soms dommelt het beest in en droomt het weg. Dan sluit hij
zijn ogen en weerklinkt er muziek in zijn kop. Andere keren
dringen bezoekers binnen tot in de grote concertzaal, diep
in zijn buikholte. Het gevarieerde traject dat eraan
voorafgaat, van een lage vestiaire over een lange helling
tot een duizelingwekkende foyer, is als een heuse afdaling
in het spijsverteringsstelsel van de sfinx. Het weetje dat
het gehele gebouw op springveren is gebouwd, versterkt het
idee dat het daar nu even ligt uit te rusten, maar straks
opnieuw kan rechtstaan en vertrekken.
Gilbert Decouvreur gaf vorig jaar in de kop van die slapende
Brugse schone een uitgebreide lezing over het leven en de
realisaties van Alvar Aalto. Eén van mijn favoriete gebouwen
van de Finse grootmeester kwam ook aan bod: het Sanatorium
van Paimio. Ondanks de talrijke ruimtelijke en esthetische
kwaliteiten van het centrum word ik vooral geïntrigeerd door
het inlevingsvermogen waarmee het werd ontworpen. Aalto
heeft niet zomaar een gebouw voor patiënten getekend; hij
stippelt hun hele dag uit. Eén reeks objecten in het
bijzonder getuigen van het verregaand verbeeldingsvermogen
van de architect: de deurklinken. Een rail omhult het losse
uiteinde van de hendel en begeleidt die in zijn boogvormige
baan. De reden voor deze ontwerpkeuze? Aalto wou voorkomen
dat de lichte kledij van de patiënten aan de hendel zou
blijven hangen en scheuren. Zo tilt de rail deze eenvoudige
klink op tot een charmeoffensief naar de gebruikers van het
gebouw. Het Sanatorium verzekert de patiënten dat er voor
hen gezorgd wordt, dat het ondanks zijn harde muren en
vloeren een zacht karakter heeft. Het is een monster dat de
nagels van zijn klauwen heeft afgeknipt om de handen van
mensen te kunnen schudden.

Nicolas De Wispelaere
Koen
Regendruppels kletterden tegen de ruit. Koen werd gespannen wakker. Hij voelde het vanbinnen: vandaag was dé dag! Hij trok een mantel over zijn tengere lichaam en sloot de deur achter zich om buitenshuis zijn lust te bevredigen. Met zijn verstand op nul, klampte hij de ene vochtige deurklink na de andere vast. De glibberige klinken probeerden uit zijn hand te ontsnappen, maar tevergeefs. Hij hield ze stevig vast en fluisterde zachtjes tegen de weerspannige, druppende klink: “Jouw gladde staal is zoveel beter dan die goedkope pvc klinken.”
Kasper Habtie en Louis Cocquyt
Favoriete element van ...
...Bart
Verschaffel
De deurklink is van de soort van de handvatten, waarvan er – zoals in de dierenwereld – per soort vele families bestaan. Een handgreep om een deur – huisdeur, kastdeur, autoportier, kistdeksel… - te openen (of te sluiten), een deurknop bijvoorbeeld, is nog geen klink. ‘Klink’ is een klanknabootsend woord, het verwijst naar het oude sluitmechanisme zonder slot en sleutel, waarbij aan de binnenkant van een deur een metalen staafje opgetild of vastgezet wordt. Maar het wordt wel ook, algemeen, wat onzorgvuldig, gebruikt om alle soorten van handgreep aan te duiden. Het eigene van elke handgreep is dat ze anticipeert op een handeling – en er zelfs de naam van draagt – maar dat op heel verschillende manieren kan doen. Een deurknop of deurkruk die je draait ligt heel anders in de hand dan een staaf die je naar beneden duwt. De vriendelijke versies volgen de schaal en vorm van de gemiddelde hand en vingers, waardoor de greep zich verwacht en uitgenodigd voelt. Maar de handigste zijn daarom niet de mooiste. Mijn favorieten zijn twee sierhandvatjes uit India voor kastdeurtjes die zelf reeds de vorm hebben van uitgestoken handjes. De duim van een volwassene past precies in de palm, het voelt alsof je de hand van een kleuter vastpakt. Maar dan valt op dat de wijsvingers van de handjes de duim raken, met de overige vingers gestrekt. Dat is, in de antieke retorica – zie Quintilianus - een bekend gebaar met een duidelijke betekenis: het geeft instemming aan, en geeft nadruk bij het uiteenzetten van feiten of het uitsplitsen van een betoog in afzonderlijke delen. Maar dat weet een kleuter nog niet.


RECENSIES
Vivement ce soir, Patrick Van Antwerpen, België, 1985
In Vivement ce soir observeren we de leute achter de schermen van een Brusselse supermarkt. We volgen één dag mee van verschillende werknemers in hun routine. Deze kruisen elkaar soms. De grappigste figuren zijn de kieskeurige klanten, die sukkelen met het overaanbod. De film hekelt met ons consumptiegedrag, terwijl het op een droge documenterende en bijna voyeuristische manier het alledaagse leven toont op dezelfde plek. De gebreken van de film, zoals het nét tekortschietend ritme voor een komische gag of het ontbreken van een plot, zorgen voor een vreemde sfeer. Tegelijk maken die eigenschappen van het banale komische poëzie. Net zoals boodschappen doen een pleziertje is voor sommigen, is deze trage langspeelfilm een klein genot.
Daens, Stijn Coninx, België, 1992
Wanneer je Daens kijkt, heb je de indruk dat je
cultureel erfgoed bekijkt. Het waargebeurd verhaal van de
socialistische pastoor Daens inspireert tot emancipatie.
Hoe Daens opkomt voor de uitgebuite arbeiders in Aalst
tegen de Katholieken in, laat niemand onberoerd. De
casting heeft de nagel op de kop geslagen met de
aanstelling van de nu nog in het Vlaams filmlandschap
relevante acteurs, zoals een toen al charmante Matthias
Schoenaerts. Maar de acteerperformance van de
legendarische Jan Decleir is ongelooflijk. Dagen later
blijft zijn vertolking hangen en wekt hij weer
enthousiasme op voor film. Decleir verdient alleen al voor
dat elk gouden standbeeldje naar hem toegegooid. Uiteraard
is de film een must voor elke socialist. Het toont de
maatschappelijke wantoestanden met een zekere soberheid,
die je meesleept. Een aanrader voor iedereen die op zoek
is naar een stuk geschiedenis die passioneert.
Being John Malkovich, Spike Jonze, 1999
Naar het schijnt is John Malkovich een acteur, net zoals Johnny Depp er een is. Het grappige is dat John Malkovich ook gewoon de rol toebedeeld krijgt van John Malkovich. Nog grappiger is dat de rol op een buitenaardse manier wordt overgenomen door het hoofdpersonage – een poppenspeler die aanvankelijk weinig successen boekt tot hij op een dag voor een miraculeuze ontdekking komt te staan – en vervolgens door een reeks andere personages, wat uitmondt in een hilarisch plot waar parallelle werelden tot de dagelijkse realiteit behoren. Het is een niet zo subtiele verwijzing naar de nieuwsgierigheid of wil van mensen om de dagelijkse sleur op andere manieren te ervaren. Thema’s zoals het hebben van succes, gender en liefde komen in deze film op verrassende wijze aan de oppervlakte. Ook voor de architectuurliefhebbers onder ons is dit pareltje een must-see, niet alleen omdat de ervaring van ruimte meerdere dimensies blijkt te hebben, maar ook omdat een verdiepingshoogte van drie meter niet altijd en overal de standaard is of is geweest.
GRAFIEK







V.l.n.r.: Laure Machtelinckx, Fauve Boone,Alice Deleu, Evelien Dignef (2x), Nicolas De Wispelaere
Eindredactie: Lou Sanders, Chiara Kuijpers, Tessa Heyninckx
Layout: Seppe Feijen, Laure Machtelinckx, Jona Van Eetvelde
Kleur: #f23d67
Tapijt
November, de kou waait België binnen en het duister neemt de overhand. Hoog tijd om naar binnen te keren, om warmte, geborgenheid en stilte op te zoeken. Waar kan dat beter dan op een tapijt?
"Een tapijt is vloerbedekking van textiel die bestaat uit een drager van jute of kunststof waarop een bovenkant, de pool, is aangebracht van losse draadeinden of lussen van materialen zoals wol, kunstgaren, katoen of sisal."
Dit is hoe Wikipedia het zou beschrijven, maar er is natuurlijk ook nog deze redactie. Het tapijt heeft fundamenteel verschillende eigenschappen dan de meeste andere elementen en materialen waar onze architectuur uit bestaat. Het is een textiel: zacht, plooibaar en isolerend.
Vandaag is het tapijt nog niet verdwenen, maar verloor het wel zijn onmisbaar statuut in een interieur. Tijd om daar verandering in te brengen. Doe gerust je schoenen uit, dit ‘element van elementen van de architectuur’ zal jouw voetjes wel kunnen verwarmen!
In deze editie laten we eerst Adolf Loos aan het woord over het tapijt. Vervolgens bieden we u een blik in het schetsboekje van Laure. Laura en Lou schrijven over de inherente tegenstelling in het woord bloementapijt. KUKO voorziet ons opnieuw van hun Antrobopject. Ruben dicht over een tapijt in de Atlas. Milène trok de stad door met haar camera, en werd alles behalve warm ontvangen. Nicolas vertelt over bakstenen tapijten in het straatbeeld. Koen komt opnieuw aan het woord met zijn bedenkelijke fantasieën. Daarnaast droomt Laure weg van tapijten en meren. Seppe pleit voor een herwaardering van tapis plein, en Anton rolt een tapijt uit op een dak. Tenslotte schreef Lamia nog twee filmrecensies.
Loos spreekt
“Is er iets veranderd? Laat mij deze
vraag beantwoorden. Imitatie en surrogaatkunst beheersen nog
altijd de architectuur. Ja, meer dan ooit. De afgelopen
jaren had je zelfs mensen die zich tot pleitbezorgers van
die stroming uitriepen (eentje natuurlijk anoniem, omdat de
kwestie hem niet zuiver genoeg leek), zodat de
surrogaatarchitect niet meer minnetjes langs de kant hoeft
te staan. Tegenwoordig spijkert men de constructie met
aplomb aan de gevel en hangt men de ‘draagstenen’ artistiek
gerechtvaardigd onder de hoofdlijst. Hier, jullie herauten
van de imitatie, jullie makers van gesjabloneerd inlegwerk,
van je-huis-verpestende-vensters en papier-maché hompen,
hier in Wenen ontwaakt voor jullie een nieuwe lente, de
grond is vers gemest! Maar is een woonruimte die helemaal
bekleed is met tapijten dan geen imitatie? Muren worden toch
niet met tapijten gebouwd? Natuurlijk niet. Maar deze
tapijten willen alleen maar tapijten zijn, geen muurstenen.
Ze willen nooit voor muurstenen worden gehouden of met
kleuren of patronen muurstenen suggereren, maar ze brengen
hun betekenis als bekleding van muurvlakken duidelijk naar
voren. Ze beantwoorden aan hun doel volgens het principe van
de bekleding.”
Adolf Loos, Het principe van bekleding, Neue Freie Presse, 1898
SCAN HET ELEMENT
Laure Machtelinckx
(Bloemen)tapijt
Voor wie in de zomer van 1998 toevallig in
Aarschot was, kon er tijdens een uitje een kleurrijk kleed van
begionia’s aantreffen op een onbemand stukje land. Liggend aan
het eind van een doodlopende straat plantte Berlinde De
Bruyckere er dit bloementapijt van achttien op zevenentwintig
meter neer. Als een fata morgana daar in het Vlaamse
veld, verschijnt het in gedachten binnen het ontologisch veld
van het tapijt. Want wat is het zijn van
een bloementapijt? Is het geen oxymoron? Annihileert ze niet
in haar vergankelijkheid en fragiliteit wat het betekent om tapijt
te zijn?
Het eerste middel om een binnen te maken, zo duidt Bart
Verschaffel , is het scheppen van een vloer, het maken van een aarde-bedekking. Een tapijt bedekt zo ook en brengt een hier en daar tot stand. Dit
verschil dat ze altijd teweegbrengt in de ruimte, maakt zo een
toe-eigening mogelijk. Je kan eten, slapen of converseren op
het tapijt. Het bloementapijt doet echter het omgekeerde: ze
bedekt maar maakt desondanks enige toe-eigening onmogelijk. Je
kan er niet op eten, op slapen of op converseren. Het is niet
robuust genoeg en sluit door haar fragiliteit zo gebruik
tijdelijk uit. In het bedekken ligt dan ook de eerste
belichaamde oxymoron van het bloementapijt.
Een bloem bloeit, ze groeit. Open. Ze sluit en verwelkt,
verdort, verschrompelt ineen. De kleine schepseltjes der
aarde gaan te werk tot er niets meer rest behalve humus en
mineralen.
Zo groeit en bloeit maar eveneens vergaat het bloementapijt.
Haar rijke schakering aan kleuren, haar intense geur resten
nauwelijks langer dan een paar weken. In de vergankelijkheid
ligt de tweede belichaamde oxymoron van het bloementapijt. Het
architecturale bedekken vecht tegen de tijd, terwijl de bloem,
die geeft zich over. Onderhevig aan het natuurlijke verweer,
legt het bloementapijt de tijd tevens bloot. Zelfs in het
gedroogde bloementapijt, waar de tijd op pauze is gezet, komt
deze naar boven drijven. Een ander werk van De Bruyckere - I
Never promised you a rose garden - alludeert zo naar
deze ingevroren vergankelijkheid. Loden bloemen in manden,
misschien wel het bloementapijt gemaaid nog voor ze kon
verdwijnen, voor altijd geconserveerd in tijd.
Het oxymoron bloementapijt maakt duidelijk wat het
al dan niet vermag. Het figuratieve lijkt het enige
wezenskenmerk te zijn dat ze nog lijkt te delen met het tapijt.
Hetgene wat ze niet deelt, werkt als een spiegel: fragiliteit
en vergankelijkheid. Ze verdrijven het lichaam naar de rand
indachtig aan wat mogelijk kon zijn op deze plek.

Laura Vandermijnsbrugge en Lou Sanders
Antropobject
Bismillah. Deels bekleed met een
vertrouwde warmte, ontwaakte ik op het ritmisch geneurie van
Mecnun. Met zijn voorhoofd tegen mijn rug bracht zijn gebed
trillingen teweeg die over mij heen kropen als een licht warm
briesje eind september. Zijn knieën zakten tussen mijn manen Allah Akbar, zijn voettippen klampten zich vast aan mijn vel
Allah Akbar en zijn handen kropen voorbij mijn rand Allah Akbar. Dit deed hij elke ochtend gedurende een half uur en het was voor mij de ideale manier om langzaam te ontwaken
uit een diepe slaap. Esselamu. Het motief van zijn
bede klonk nog op de achtergrond toen een kleine, lichte
voetafdruk zich gehaast en onstabiel op Mecnun wierp. Iets
tussen gelach en nog ongedefinieerde woorden kwamen uit Hafiz’
mond, waar de vader al snel op antwoordde met liefkozingen,
proberend hem op te vangen. Hij verloor echter zijn evenwicht
en ik ving zijn val op. Nog voor zonsopgang rolde Mecnun mij
al krullend in mijn eigen omhelzing. Terwijl water voor de
thee kookte, werd ik opnieuw open gerold door Hafiz. De
sloeber wikkelde zich om mij en al zijn speeksel en kruimels
smeerden zich uit tussen mijn draden. Ik voelde me een vies
lapje. Een paar fijne schoenen veroorzaakte steeds meer hevige
bevingen, totdat ik werd doorboord door een helse hak. Leyla
pakte Hafiz vast. Er kwam een last van mij af. Ze schudde met
haar hoofd. Viezerik. Vervolgens schudde ze me uit.
Desondanks bleef de meerderheid van de kruimels aan mij
vastgeplakt zitten. Leyla bergde me vervolgens terug op. In
mijn eigen omhelzing kon ik bekomen van een hersenschudding.
Tekst: KUKO., Grafiek: Evelien Dignef
Het liggend tapijt
Ergens in de Atlas zit ik met een verrekijker
te grasduinen in het landschap.
Een dorbruine helling met verstrooid groen strekt zich voor
mij uit.
De aanwezigheid van de tegenoverliggende buren toont zich
subtiel.
Een baan, kleinere wegjes, huizen en een ... leegte?
Een grote horizontale rechthoek genesteld in de glooiingen van
de natuur.
Het niets-zijn van de uitvlakking maakt een krachtig gebaar.
Hier heeft de mens gewonnen. De natuur is getemd. Door het
simpel contrast met het omliggende landschap ontstaat een
ruimte op schaal van de gemeenschap.
Zelden was de meerwaarde die minder kan bieden voor mij zo
tastbaar.
-
Ik stel mijn verrekijker nog eens scherp.
Er lijken figuren te spelen op dit terras.
Zij genieten van de avondzon op hun liggend tapijt.
Ruben Ulens
Welcome?
Milène Senden
Stedelijke wandtapijten
In “Die vier Elemente der Baukunst” beschrijft
de 19e-eeuwse theoreticus Gottfried Semper - verrassend genoeg
- vier elementen van de architectuur: het vuur, het textiel,
het houten kaderwerk en het aardewerk. Vuur ligt aan de basis
van de samenleving. Het stelt ons in staat om voedsel te
braden, water te koken, metaal te smelten en de nacht te
vergeten. Het voert de lijst aan, maar een kampvuur is nog
geen architectuur.
We gaan terug naar de rondtrekkende, jagende en voedsel
verzamelende homo sapiens. Architectuur begint bij de eerste
tent, waarbij een stuk textiel over een houten kader wordt
gespannen. Textiel: de vrucht van het immense geduld van onze
voorouders om talloze vezels ritmisch en kruislings te
schikken. Het houten kader: het resultaat van het besef dat
afgevallen takken meer functies kunnen hebben dan enkel een
stok om mekaar de kop in te kloppen. De twee elementen hebben
elkaar hard nodig om ruimte te maken. Zonder het kader kan
textiel geen vorm aannemen, en zonder textiel biedt een houten
kader geen bescherming. Architectuur ontstaat uit dit
verstandshuwelijk. Zijn verschijningsvorm drukt die
wederzijdse afhankelijkheid haast poëtisch uit: aan de
oppervlakte zie je alleen het textiel, maar wel in de vorm van
het onderliggende kader. Beide elementen tonen exact wat ze
doen: afscheiden en recht houden.
Dit verandert bij de komst van het aardewerk. De woning van de
sedentaire mens is er geen van twijgjes en vodjes, maar van
steen. Door verschillende keien te stapelen, verkrijgt men een
constructie die zowel de afscheidende rol als de dragende last
op zich neemt. Sterk. Stevig. Compromisloos. Bestand tegen
boze wolven. De wanden van de tent zijn muren geworden. De
dualiteit van de filigrane structuur heeft plaats gemaakt voor
de onverbiddelijke monotonie van de massieve constructie.
En toch is een massieve stenen muur allerminst monoliet. Net
als bij weefwerk worden kleinere eenheden repetitief en
kruislings samengelegd om een geheel te vormen met superieure
kwaliteiten. De ambacht van het schikken van deze eenheden –
hoe technisch ook – bezit een esthetische waarde en zet de
deur daarmee open naar een eigen vorm van kunst. Een goede
wever weeft niet zomaar lappen stof, maar rijkversierde kleden
en tapijten. Een goede metser doet hetzelfde.

Nicolas De Wispelaere
Koen
Koen zag het oude tapijt in de hal liggen. Mensen liepen met snelle tred over het doek, aarde vallend uit hun schoenzoolkieren, het tapijt bevuilend. “Was ik maar een tapijt”, dacht Koen. Het verlangen om bevuild te worden door onbekenden vrat aan hem. Hij probeerde zich te be-dwingen, maar tevergeefs. Net zoals nimf Daphne in een laurierboom verandert in Ovidius’ werk Metamorfosen, onderging Koen een dramatische gedaantewisseling naar een Tibetaans tapijt uit de 15e eeuw. Hij genoot met volle teugen van de intense ritmische contactmomenten tussen schoenzool en zijn huidige verschijningsvorm. Na ettelijke uren verstreek de gedaantewisseling plots. Daar lag hij dan, op de grond, naakt met een erectie in de inkom van de Vooruit.
Louis Cocquyt en Kasper Habtie
Op ons meer

Laure Machtelinckx
Tapis plein
Op de vloer van de leefruimte bij me thuis ligt
er een tapijt dat als gegoten tussen de kast en de zetel past.
De ruimte heeft twee helften: enerzijds de eet en werkkamer,
met één tafel en een koude en harde vloer, en anderzijds de
zitkamer met het tapijt en allerlei zitbanken, kasten en
planten. De nauwkeurig ingepaste plaatsing geeft de indruk dat
het tapijt als een tapis plein gelegd is. Hoewel soms een
beetje stoffig, voelt het tapijt aangenaam en warm, waardoor
je overal lekker op de grond kan zitten. Je ervaart de ruimte
echt als één, als afgescheiden van de werkruimte, als een
zachte cocon om tot rust te komen.
Deze vaststelling deed me over een aantal dingen nadenken.
Eerst, simpelweg, hoe schrijf je Tapit plain? Tapiplijn?
Tapi-plein? Toch gewoon tapis plein dus.
Tweedst, complexer, waarom heeft de gehele architectuurcultuur
unaniem beslist om tapis plein, kamerbreed tapijt op z'n
Vlaams, te bannen uit de smaakvolle interieurs? Wat heeft deze
hachelijke architecturale vacht ons misdaan? Hoe zijn we van
de wall-to-wall carpet loving 80's naar deze kale, kleurloze,
botte binnenvloeren van vandaag gegaan?
Deze tekst vormt mijn bescheiden pleidooi voor dit prachtig
vergeten vloerkleed. In een aantal zelfverzonnen scenario’s
probeer ik de architecturale kracht en potentie van tapis
plein naar boven te halen. Aan jullie om het terug in te
voeren in de architectuur.
Luidkeels rap je mee op Ms Rona terwijl je grondig in je haar
staat te wroeten. Omdat je zomergevoel deze dagen al genoeg
gekleineerd is, laat je de douche nog lekker aanstaan. Er is
geen handdoek, maar dat is geen probleem. Vanuit de douche
duik je op een hemels zachte, warme grond van zijde. Je rolt
en schuurt en tuimelt op het tapis-plain totdat alles volledig
droog is.
Zebrapad, fietspad, voetpad, …, tapis-plein-pad? Zoals elke
vrijdag plof je weer neer om weer lekker te mensenkijken op je
zachte voortuin van tapis-plein. Gedaan met de straat als
uitsluitend circulatiezone, weg met boulot-metro-dodo, en rot
op met het gerace. Het tapis plein claimt de straat met een
doorlopende welkomsmat, een gereserveerde ruimte voor de bomma
en haar witte tuinstoel, voor de handstand van het kleine
meisje, voor de borrel van de postbode en voor de ochtendyoga
van de student.
Een essentiëler architectuur kan ik me nauwelijks voorstellen.
Een rechthoekige lap grond, beschut door het dak en 'bezacht'
door het tapis plein. De ruimte is duidelijk gedefinieerd en
afgebakend, auto en fiets gaan er netjes omheen, en dat zonder
enige fysieke omheining. Dit is een zachtaardige oase binnen
de harde stad, een stedelijke ontmoetingsplaats voor
blootvoetigen en zondagskinderen. Hier speelt een
straatmuzikant, daar oefent een breakdancer, en iets verder
wordt een fles porto gedeeld. De plek fungeert als een enclave
van enkel positieve gemoedsrust in een stad geregeerd door
efficiëntie, snelheid en kapitaal.


Tekst: Seppe Feijen, Illustratie: Tessa Heyninck
Wanneer tapijt architectuur maakt.
Mijn vorige kot had een dakje, zo’n plat exemplaar bedekt met roofing waarop je kan gaan zitten. Hoewel de eigenaar van het kotgebouw meermaals reutelde over de onstevigheid van het uitstulpsel, maakte ik er veelvuldig gebruik van. Ik zag het als ruimtelijke uitbreiding van binnen naar buiten. Het dak zelf stelde niet veel voor: het is de bedekking op één van de vele aanbouwsels die je wel vaker terugvindt in de Belgische DIY-wooncultuur.
Op een dag, ergens in het voorjaar, legde ik mijn tapijt buiten op het dak. Ik gooide er nog wat kussens tegen aan en plofte mij neer. Het was mij welletjes geweest met al dat binnen zitten. In de daaropvolgende maanden ging er geen dag voorbij zonder het gebruik van mijn tapijt-op-plat-dak. Je kon er liggen en naar de sterren turen. Je kon er eten en drinken, denken, lezen, tekenen, muziek luisteren, of gewoon zijn. Wanneer zitten in de publieke ruimte plots verboden werd, kwamen de mensen met alternatieven. Er is immers genoeg verspilde ruimte die niet wordt benut, en ik zeg: “Zonde!” En toen bedacht ik me dat architectuur het best kan helpen met weinig middelen. ‘Less is more’ klinkt zo vanzelfsprekend, maar wordt pas duidelijk wanneer je het beseft vanuit de ervaring. De enige ruimte die niet op overschot is, is ademruimte, mentale ruimte. Het tapijt en het dak, dat laatste een restruimte, bleek de gouden combinatie tot onvergetelijke momenten. En vraag ik me af, is dat niet de essentie van het leven, die momenten?
Architectuur maakt ruimte, het begrenst, het definieert – hetzelfde geldt voor het tapijt. Hoe aangenaam het gezelschap ook moge zijn, de architectuur kan dat tikkeltje verschil maken in de beleving. De ervaring van ruimte is immers tweeledig: mentaal en fysiek. Vandaar zeg ik u: “Gooi uw stoelen weg, en koopt uzelf een goed tapijt.” En vooral: “Ga zitten!” En gij zult een vrijheid voelen die gij nog nooit eerder hebt ervaren. Het is zó vanzelfsprekend om op een stoel te gaan zitten of in een zetel te ploffen dat je bijna zou vergeten hoe het anders kan.
Beseffen doe je pas wanneer je even ontsnapt aan de gewoonte.
Anton Vanneuville
RECENCIES
AMMONITE, FRANCIS LEE, UK & Australië, 2020
Mary Anning was een autodidacte en paleontoloog, wat niet
evident is in de negentiende eeuw en al zeker niet als
vrouw. Haar vondsten droegen bij tot de geschiedenis van de
prehistorie. In Ammonite zien we haar (dubieus fictioneel)
hartstocht met Charlotte Murchison.
Het verhaal focust bewust op de relatie van de twee dames en
niet op hun homoseksualiteit. Een goed bedoeld opzet dat wil
bijdragen aan de "normalisering" van niet-hetero relaties.
De context echter waarin we de liefde zien groeien maakt het
moeilijk voor de kijker om erin te geloven, hoe subliem en
subtiel de acteerprestaties van Kate Winslett en Saoirse
Ronan ook zijn. De grootste struikelblok in die zin zijn de
onverwachte seksscènes. Terecht dat het niks wil verstoppen
en onverbloemd hun passie toont maar het ritme waarin ze in
de film gegooid worden, is ongelofelijk nonchalant. Het
werkt shockerend, wat niet strookt met de intentie van de
film.
Daartegenover is de soundtrack enorm mooi en speelt de
muziek op zeer nauwkeurig gekozen momenten. Samen met een
voorzichtige framing van de melancholische Engelse kust kom
je in een rustige bedwelming. De visuele ervaring zit juist,
maar jammer van het gebrek aan nuance in het verhaal.
120 BATTEMENTS PAR MINUTE, ROBIN CAMPILLO, Frankrijk, 2017
“120 battements par minute” volgt de activistengroep "act
up" tijdens de aidscrisis van 1990 in Parijs. In het begin
volgt de film de bijeenkomsten van de groep, zonder een
voorgelegde focus in een semi-documentaire stijl. Er
ontbreekt een duidelijk hoofdpersonage waardoor je meer
opgaat in de problematiek. De autobiografische getuigenissen
van de regisseur, waar de film op gebaseerd is, geven het
verhaal extra realistische laag. Op een vrijblijvende
manier, krijg je een situatieschets van de ambities van de
groep.
Geleidelijk aan groeit vanuit de bijeenkomsten een verhaal
over de relatie tussen twee leden van de groep, de militante
Sean en nieuwkomer Nathan. De romantiek tussen Sean en
Nathan laat aanvankelijk met je ogen rollen. Toch zit er
altijd iets ongewoons vervat in de clichés, HIV. Naarmate de
film vordert wordt het duidelijk dat het meer rond om hun
persoonlijke strijd tegen aids draait, eerder dan hun
relatie.
Omdat alles in het begin neutraal wordt gepresenteerd, laat
het eerste deel de kijker onverschillig. Naarmate de film
vordert wordt het steeds persoonlijker en raakt het meer.
Het verdriet, dat de verschrikkelijke ziekte veroorzaakt, is
schrijnend. Dit is echter geen trieste film. Het gaat over
de strijd, die niet alleen lgbtq moet leveren, tegen de
onwetendheid. Het menselijke blijft zeer aanwezig. Daar
slaat de regisseur de nagel op de kop want dat maakt het een
eerlijke film.
Lamia Kocaman
GRAFIEK











V.l.n.r.: Lauranne Vandenbussche, Anton Vanneuville, Evelien Dignef, Nicolas De Wispelaere, Evelien Dignef, Laure Machtelinckx, Laura Vandermijnsbrugge, Milène Senden
Eindredactie: Lou Sanders, Chiara Kuijpers, Tessa Heyninck
Layout: Seppe Feijen, Laure Machtelinckx, Jona Van Eetvelde
Kleur: #072bb8
Schoorsteen
December, de maand waar plots één element in de woning meer dan andere maanden extra in de belangstelling staat. De schoorsteen hoort misschien net iets meer bij ‘de elementen van de architectuur’ in plaats van ‘de elementen van de elementen van de architectuur’, maar daarom is hij des te interessant.
Als je schoorsteen zegt, zeg je automatisch ook schouw. Deze twee vormen elkaars wederhelft, ze vormen de interne en externe appendix van hetzelfde orgaan; de één als landmark, als nestplaats, als rookgargouille, de ander als warmtebrenger, als Hestia-figuur, als voedselpreparateur, als verbrander. Hoewel dit nummer dus schoorsteen heet, was het onmogelijk om de schouw uit te sluiten.
Deze editie is lijviger en diepgaander dan ooit, met enorm veel referentieprojecten en foto’s waarop we onze teksten op konden ijken. Aan-schouw deze geladen laatste editie van 2020! Kruip uw dak op, of veiliger, zet u naast de haard, want ‘de schoorsteen’ knettert als laatste editie van 2020, het jaar 2021 stevig in!
Vooreerst schotelen we u een cadavre exquis voor, een surrealistische collaborative drawing waar elk om beurt zijn deel tekent, zonder elkaars werk te zien. Vervolgens pleit Nicolas voor een industrie in de stad, mag u opnieuw eens piepen in het schetsboek van Laure, en leidt Johan u door een aantal obscure schouwen uit de architectuurgeschiedenis. Milène en Evelien onderzoeken de schouw in het werk van respectievelijk oude en nieuwe meesters. Anton en Thibault tonen vier foto’s uit hun collectie in een kleine slideshow (!), waarna Seppe de schoorstenen van een aantal interessante crematoria uit de doeken licht. Thibault legt een aantal pijnlijke gedachtegangen in onze maatschappij bloot, Koen doet aan architectuur en Milène fotografeert op Bechers wijze een aantal schoorstenen. Lauranne en KUKO. Fantaseren over de schoorsteenveger, en tenslotte recenseert Lamia De Modernisten.
Cadavre exquis

Tais-toi et sois belle?
De schoorsteen van de stedelijke elektriciteitscentrale aan Ham torent hoog boven de Gentse skyline uit. Als een vierde toren van Gent stak hij tot de jaren ‘90 een enorme middelvinger uit naar de propere lucht. Anno 2020 is de boodschap van de schoorsteen een stuk aaibaarder. Er werd een intercultureel ontmoetingscentrum ondergebracht in de steenkoolcentrale. Ongetwijfeld fijn voor de buurt en de lucht die de Gentenaars inademen. Het is ook gebruikelijk voor stadsbesturen in België en West-Europa om oude fabrieksgebouwen om te vormen tot cultuurhuizen of shoppingcentra. Een elektrische bakfiets ziet er nu eenmaal beter uit wanneer we hem tegen een muur van gerecupereerd metselwerk kunnen parkeren, en een Salted Caramel Espresso Frappuccino smaakt nu eenmaal beter in een oude turbinehal. De moderne stedeling voelt zich zodanig thuis tussen de restanten van industrie, dat hij zou vergeten dat die industrie nog steeds bestaat. Terwijl industrieel erfgoed de rijzende ster van de stad wordt, is de industrie zelf steeds minder aanwezig in die stad.
De productie van onze goederen en diensten gebeurt bijna uitsluitend in havengebieden en industrieparken langs vlotte invalswegen. Iedereen lijkt daarmee tevreden. Fabrieken kunnen ongeremd uitbreiden en vervuilen, en de stad heeft geen last meer van vrachtverkeer en onfrisse geurtjes. Extreme gevallen zoals Umicore in Hoboken of Tereos Syral in Aalst, die een gevaar vormen voor de plaatselijke bevolking, bevestigen die gedachte. Maar wat is het gevolg voor de architectuur van de industrie? Ontelbare, anonieme stalen dozen naast elkaar? En misschien nog erger: wat blijft er over van de stad? Een historisch themapark vol Zara’s, Casa’s en Hema’s? We komen steeds minder op de plekken waar onze producten worden gemaakt, en op de plekken waar we graag komen worden steeds minder producten gemaakt. Als we bedenken dat de Europese metropool ontstond rond de fabriek, hoe moet die metropool er dan uitzien als de fabriek er niet meer in past? Zelfs de middeleeuwse stad was een plek waar bij uitstek dingen gemaakt werden. Hoe kan de stad van de 21e eeuw zo’n plek blijven? Kortom, hoe houden we industrie stedelijk en steden industrieel?
Be grateful!
Gelukkig bestaan er reeds een aantal hoopgevende antwoorden op die vraag. We beginnen - waar anders? - in ‘t stad. NoAarchitecten pootte in Antwerpen het project Petrol neer. De invulling van dit bizarre bouwsel bestaat uit een onderstation van stroomverdeler Elia, een stuk infrastructuur dat op zich niets aan de verbeelding overlaat. Het project heeft echter twee troeven: de installatie moet enkel toegankelijk zijn voor onderhoud én het bevindt zich op een zichtbare hoek van een straat. Dat laat de architecten toe om een gebouwhuid te ontwerpen met een minimum aan randvoorwaarden. De elektrische installatie wordt omwikkeld met een opvallende schil van blauw beton, zonder logo’s of aanduidingen over wat er binnenin gebeurt. Alleen een grote “kieuw” in de voorgevel doorbreekt het monotone balkvolume en prikkelt meteen onze fantasie. Ademt dit ding? Een voorbijganger verwondert zich over de binnenkant van deze buitenaardse verschijning. Voor zijn part wordt er chocolade gesmolten of aan een geheim ruimteprogramma gesleuteld. De verbeelding slaat op hol bij dit ordinair stuk netinfrastructuur, dat niemand ooit een blik waardig zou gegund hebben. Nochtans, onterecht! Onze onverschilligheid tegenover deze schijnbaar evidente nutsvoorziening, doet ons haast vergeten welke sprong de mensheid nam toen hij destijds voor het eerst de kracht van de elektron temde. De mogelijkheden vanaf dat moment werden eindeloos! Laat ons niet vergeten met verwondering en dankbaarheid te kijken naar de wondere wereld die wij als mensen voor onszelf gebouwd hebben!
Be body-positive!
Een ander wonder van de techniek is de elektrische tram. Hoewel het ooit anders was, is de tram in België vandaag een bijna exclusief stedelijk fenomeen (op de zeedijk na). De Lijn opereert veertien tramlijnen in Antwerpen, die elk van stroom moeten worden voorzien. Vaak vertaalt dit zich in grijze kastjes of donkergroene cabines, al dan niet weggemoffeld in een haag of achter een boom. Zoals de trouwe knechten van de Sint, profiteer je wel van hun aanwezigheid, maar zie je ze niet. Voor het nieuwe tramnetwerk dat het noorden van Antwerpen moet ontsluiten, wordt voor een andere strategie gekozen. Architecten Van Belle & Medina mogen op drie plekken langs de verbinding een elektriciteitscabine neerzetten: langs een brughoofd, in een park en naast het veelbesproken Havenhuis van Zaha Hadid. De ontwerpers willen de cabines niet reduceren tot het uiterste minimum, alsof ze zouden vrezen een doorn in het oog van de Antwerpenaar te prikken. Integendeel, ze kiezen net voor een gezonde overmaat, waardoor de resulterende bouwwerken de ademruimte krijgen om te interageren met hun omgeving. Het resultaat is een reeks “folly’s” langs een stedelijke wandeling, autonome objecten die op de rand van architectuur en installatie balanceren. Hun anekdotische, bakstenen bogen roepen een beeld op dat in onze halfsteense Belgenbreinen meteen als stedelijk wordt aanvaard. Ze liegen niet over de reden van hun bestaan: bezoekers kunnen ze noch betreden, noch voor andere doeleinden gebruiken. Ze creëren wél plekken die stedelijkheid uitstralen: een nis om tijdens een plensbui te schuilen, een plas schaduw om op een warme zomerdag te picknicken, een bescheiden uitkijkplatform, of simpelweg een punt om af te spreken. Dat alles zonder in te boeten aan functionaliteit: techniekers van De Lijn kunnen nog steeds hun werk uitvoeren wanneer nodig. Als we de moed hebben om nutsvoorzieningen los te koppelen van hun negatieve bijklank als pretbedervers van het stedelijk schoon, kunnen ze ons helpen de stad te appreciëren voor wat het is: een levend lijf dat naast sieraden en mooie kleren, ook organen nodig heeft om zich goed te voelen. Dat hoeft niet lelijk of storend te zijn!
Be proud!
Genoeg over de Scheldestad, op naar de parking! We keren terug naar de Arteveldestad, waar maatwerkbedrijf Ryhove in 2013 voor een belangrijke keuze stond. Hun gebouwen in de buurt van Rooigem hadden hun beste jaren gehad. Er waren twee mogelijke oplossingen: verhuizen naar een nieuwe site in de Gentse periferie of de bestaande site reorganiseren. Aangezien Ryhove als beschutte werkplaats veel mensen met een beperking uit de directe omgeving tewerkstelt, koos het bedrijf ervoor om in de stad te blijven. TRANS architectuur & stedenbouw sloopt de verouderde gebouwen, en lost de knelpunten van de site op in één allesomvattende ingreep. Het nieuwe gebouw, dat voornamelijk de administratie huisvest, bakent een open plek af middenin de site. Vrachtwagens kunnen onder het kantoorgebouw doorrijden om hun goederen af te leveren in het hart van het complex. De draaicirkels en laadbruggen van de vrachtwagens vloeien in één beweging rond, onder en tussen dit gebouw. De afstand die goederen moeten afleggen wordt zo aanzienlijk kleiner, en de ijverige bezigheid wordt zo zichtbaar tot in de kantoorruimtes. Het complex richt zich bovendien naar buiten, naar die omgeving die ze verkozen boven een bedrijventerrein. De naakte, betonnen structuur van het nieuwe gebouw laat er geen twijfel over bestaan dat dit een industrieel complex is, en toch past het als gegoten in de residentiële wijk. De herhalende zadeldaken uit CLT voelen vertrouwd aan, zonder een karikatuur van “het huis” te worden. De bovengenoemde betonstructuur neemt het ritme van de woonpercelen aan. De verdiepingen van het kantoorgebouw verschillen een half niveau van de aanpalende woningen. Resultaat: de directe inkijk in de salon of slaapkamer van de buren wordt beperkt én de ondergrondse parking krijgt een kans op natuurlijk daglicht. Dit ontwerp van TRANS doet een mens twijfelen waarom het ooit een optie was om hier weg te trekken. De honderden werknemers van Ryhove worden niet weggestoken in een anoniem magazijn, ergens tussen Moleneinde en Zaffelare. Ze blijven op de plek waar ze al jaren werken, zien het bedrijf samen met hen groeien en kunnen trots zeggen: “kijk, hier werk ik!”
Be brave!
De kanaalzone in Brussel staat in volle bloei. Aan pioniersprojecten geen gebrek: de Gare Maritime (grootste houten kantoorgebouw van Europa), het Herman Teirlinckgebouw (grootste passief gebouw van ons land) en ZIN (hergebruik van bouwmaterialen op een ongeziene schaal). Maar wat deze buurt écht uniek maakt, is de alomtegenwoordige havenactiviteit. Het Materialendorp van TETRA architecten is hier al een uitstekende uiting van, maar nog ambitieuzer zijn de plannen van de betoncentrale Inter-Beton. BC Architects stelt een overkapping voor over de productiesite, die stof en lawaai zou tegenhouden. Op de overkapping zouden niet alleen kantoren komen, maar ook een feestzaal. Kantoren genoeg in Brussel, maar vooral die feestzaal is de perfecte bovenbuur van de betonboer. Niet alleen vinden er zo de klok rond activiteiten plaats op de site, daarnaast worden twee luide functies gebundeld op een plek waar ze buurtbewoners niet storen. Brusselaars zouden de voorheen hinderlijke betoncentrale in hun hart sluiten en de betoncentrale zou op zijn beurt ongestoord zijn activiteiten in Brussel kunnen verderzetten. Helaas blijft het bij plannen. Inter-Beton trekt zich terug uit de plannen, en laat zo een berg aan kansen liggen. Het vergt moed om zichzelf opnieuw uit te vinden.
Yas Queen!
Mensen maken de stad. En mensen doen meer dan winkelen en terrasjes. Ze werken, ze maken dingen. Stroomvoorziening, voedselproductie en materiaalbewerking zijn even essentieel voor de stedelijke dynamiek als een winkelstraat en een marktplein. Laten we die diversiteit dan ook vieren in de stad! Steek de ruwe werkelijkheid niet weg achter opgepoetste geveltjes! Stuur het ongebruikelijke niet weg uit schrik eens iets anders te zien! Tais-toi et sois belle? Neen! Leef, stad! Leef, beweeg, verander, doe, maak, stink, shockeer, probeer, leer, groei en toon het!


Nicolas De Wispelaere
SCAN HET ELEMENT
Laure Machtelinckx
Favoriete element van ...
...Johan Lagae: De schoorsteen en het poché van de stad
Serendipiteit, in de betekenis van een “toevallige en onbedoelde vondst van iets nuttigs terwijl de zoeker er niet naar zocht of naar iets anders zocht”, ligt aan de basis van de centrale foto die ik uiteindelijk koos in antwoord op de uitnodiging van dlk om iets te schrijven over de schoorsteen [Fig. 2]. Aanvankelijk dacht ik iets te schrijven rond de ontwerpen voor schouwmantels die de 18de-eeuwse architect, etser, uitgever, archeoloog, antiquair en intellectueel Giovanni Battista Piranesi heeft samengebracht in zijn in 1769 uitgegeven bundel Diverse Maniere d’adornare I cammini. Ik leerde Piranesi, net zoals jullie, kennen door de lessen architectuurgeschiedenis van Dirk De Meyer. Diens schouwmantels fascineerden me onmiddellijk omwille van mijn interesse in het fenomeen van de 18de-eeuwse Egyptomanie dat Dirk Syndram in zijn boek Ägypten-Faszinationen: Untersuchungen zum Ägyptenbild im europäischen Klassizismus bis 1800 (1990) op indringende wijze heeft beschreven en ook het onderwerp van mijn masterproef zou worden [Fig. 1].
Fig. 1. Giambattista Piranesi, Camino egizio con tre figure feminili ignude alla base de ogni montante, uit Diverse Manieri d’adornare i cammini, 1769 (gereproduceerd in : Maarten Delbeke, Dirk De Meyer, Bas Rogiers & Bart Verschaffel (eds.), Piranesi. De prentencollectie van de Universiteit Gent, MSK – A&S/books, Gent, 2008, p. 78)
Toen ik onlangs na een zoveelste lange, online vergadering mijn gedachten even wou verzetten, nam ik, eerder lukraak, een boek uit mijn kast dat ik al heel lang niet meer had geopend: Architecture Transformed. A History of the Photography of Buildings from 1839 to the present (1987). Mijn oog bleef hangen bij figuur 55 met bijhorende legende: “Henri Le Secq. Demolitions on the Île de la Cité, 1853. Albumen silver print. Musée Carnavalet, Paris ». Snel online onderzoek van de website van het Musée Carnavelet leerde me dat de foto eigenlijk van 1852 dateert en de afbraak van de Place de l'Hôtel de Ville afbeeldt [Fig. 2].
Fig. 2. Henri Le Secq (1818-1882), « Démolitions, 1852, Paris », collection Musée Carnavalet, Paris, n° inv : PH14109 (zie: https://www.parismuseescollections.paris.fr/fr/musee-carnavalet/oeuvres/demolitions-1852-paris#infos-principales)
Van het originele bouwblok zijn nog twee historische panden op een hoekperceel blijven staan. Op de blootgelegde zijgevel verschijnt een sterk grafisch patroon van geknikte zwarte stroken, dat bijna een hedendaags mural art-project lijkt, maar natuurlijk de roetlagen zijn, die achterbleven nadat de schoorsteenkanalen van het afgebroken pand helemaal waren ontmanteld. De schoorstenen die tussen de twee resterende panden hoog boven de daken uitsteken, suggereren hoe ver boven de daklijn die afgebroken rookkanalen oorspronkelijk reikten. Wie in het centrum van Parijs heeft rondgestruind in de straten en daarbij af en toe de blik omhoog heeft gericht, zal dat beeld kennen: schoorstenen die als verticale schijven hoog boven de daken uitsteken en daardoor het gevelfront ritmeren. Bruno Fortier heeft die markante daklandschappen weergegeven in enkele prachtige axonometrische tekeningen van Parijse bouwblokken die zijn opgenomen in zijn Atlas de Paris XIXe-XXe siècles. La métropole imaginaire (1989). [Fig. 3]
Fig. 3: Le passage du Caire : vue axonométrique, in Bruno Fortier (ed.), La métropole imaginaire. Un atlas de Paris XIXe-XXe siècles, Pierre Mardaga Editeur, Liège, 1989, p. 151.
De foto van Henri Le Secq toont wat in een dergelijk axonometrische zicht, net als voor wie gewoon door de straten van Parijs flaneert, onzichtbaar blijft, maar door het principe van de doorsnede bloot komt te liggen: schoorsteenkanalen, die samen met allerhande leidingen, ventilatiekokers, afvoeren en rioleringen de noodzakelijke technische uitrusting van het wonen en leven in de stad uitmaken. Wat we in de foto van Le Secq te zien krijgen, is het poché van de stad. Van oudsher staat het poché voor het zwart in de architectuurtekening, maar, zo schrijft Frank Sturkenboom in zijn De gestiek van de architectuur. Een leerboek hedendaags maniërisme (2017), het poché “was altijd het lage, het laagste in de architectuur, de onderlaag zelf. De massa in de doorsnede, de constructie, de technische ruimte, het gangenstelsel voor het bedienend personeel, de spoorwegzone, het riool.” En zo brengt de foto van Le Secq me ook weer terug naar Piranesi, die in een aantal platen uit de reeksen Vedute di Roma en Le Antichità Romane met archeologische precisie gekoppeld aan verbeelding het poché van Rome heeft blootgelegd: de aquaducten, de ondergrondse kamers van verwarmingssystemen, de ventilatiekanalen en de afvoeren.
Meer dan diens Carceri-reeksen, is het vooral dat aspect van het poché van de stad Rome dat me in Piranesi’s werk altijd is bijgebleven; datgene wat normaal verborgen blijft en enkel in de snede zichtbaar wordt. Maar naast het poché als onzichtbare technische ruimte van de stad, fascineert me ook de verbeelding die er onlosmakelijk mee verbonden is en die vaak, zoals Sturkenboom aangeeft, een duistere kant heeft, ook bij de schoorsteen. De schoorsteen is immers een verbindingskanaal waarlangs niet alleen Sinterklaas passeert, maar zoals het lemma ‘Schornstein’ in het 10-delige boekwerk Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens aangeeft, ook boosaardige krachten (“Totengeistern, Hexen, Dämonen, usw.”) het huiselijke leven kunnen binnendringen1. Piranesi’s Egyptiserende schouwmantels kan je, in de lijn van het 18de-eeuwse architectuurdebat met zijn fascinatie voor de initiatierites van de vrijmetselarij en voor het grafmonument als ontwerpopgave, ook als poorten naar een andere wereld lezen. Het was dan ook geen toeval dat ik aan Piranesi’s schouwmantels moest denken, toen ik een tijd geleden de vraag kreeg om een tekst te schrijven over de architectuur in het werk van de Congolese BD-iste (of striptekenaar) Papa Mfumu’eto le premier, en daarbij botste op een aantal verontrustende tekeningen waarop vrouwen zijn afgebeeld die worden belaagd door geesten die uit het zwarte gat van de toiletafvoer via de riolering naar boven kruipen [Fig. 4].
Fig. 4: Plaat uit één van de stripverhalen van Papa Mfumu’eto le premier, van wie de archieven momenteel worden bewaard in de collecties van de University of Florida (zie https://news.clas.ufl.edu/from-kinshasa-to-gainesville/)
De zwarte rechthoek in Piranesi’s schouwen vindt zijn pendant in de ronde zwarte afvoer van de toiletten in Mfumueto’s strips. Beide vormen niet alleen de punten waar de -doorgaans onzichtbare- technische infrastructuur van de stad tastbaar wordt, maar ook een mogelijk contactvlak tussen de wereld van de levenden en die van het occulte, van de dood. Daarmee is meteen ook zoveel gezegd dat naast de schoorsteen, ook het toilet behoort tot de essentiële, en misschien wel existentiële "elementen” van de architectuur. Maar dat had Rem Koolhaas in 2014 natuurlijk ook al opgemerkt.
1 Mijn dank gaat naar Bart Verschaffel die me op het fascinerende Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens wees dat oorspronkelijk verscheen tussen 1927 en 1942.

Laure Machtelinckx, Chiara Kuijpers en Warre Onnockx
Van Frank en Hestia
In 2002 schreef Bart Verschaffel het essay ‘de betekenis van de huiselijkheid’, ook gepubliceerd in zijn boek ‘van Hermes en Hestia’. In dit essay beschrijft Verschaffel de analogie tussen de Griekse goden Hermes en Hestia en de huiselijkheid. Hij stelt dat Hestia – de godin van de haard, het huis, architectuur, huiselijkheid en familie – voelbaar is in de haard, of het hart, van elk huis. Zij is de belichaming van het huiselijke gevoel; ze verbeeldt een soort moederlijke liefde. Hermes – de god met de vleugeltjes aan zijn schoenen – staat op zijn beurttoer symbool voor de dynamiek, de beweging en het leven in huis. Samen vormen Hestia en Hermes het perfecte duo; haar warmte tegenover zijn dynamiek.
Gottfried Semper beschrijft de archetypische waarde van het (haard)vuur. Hij verdeelde architectuur in vier elementen: de haard, het dak, de omwalling en de terp. Zijn boek ‘The four elements of architecture and other writings’ uit 1989 is een poging om architectuur te bekijken vanuit een antropologisch standpunt.
“The first sign of human settlement and rest after the hunt, the battle, and wandering in the desert is today, as when the first men lost paradise, the setting up of the fireplace and the lighting of the reviving, warming and food preparing flame. Around the hearth the first groups assembled; around it the first alliances formed; around it the first rude religious concepts were put into the customs of a cult. Throughout all phases of society, the hearth formed that sacred focus around which the whole took order and shape. It is the first and Gottfried Semper’s primitive hut most important, the moral element of architecture. Around it were grouped the three other elements; the roof, the enclosure and the mound, the protecting negations or defenders of the hearth’s flame against the three hostile elements of nature.”
Semper vindt de oorsprong van onze gehele samenleving in het maken van vuur en het creëren van de haard. Zo kunnen we stellen dat het Hestia-figuur niet alleen fundamenteel is voor ons wonen, maar voor elke vorm van samenleven.
De louter functionele Hestia - door Semper aangehaald: lighting, warming and food preparing – lijkt met de komst van de gloeilamp (of nu halogeen, LED), de centrale verwarming en het kookvuur verloren te zijn . Haar originele functies hebben we elk op hun beurt vervangen door modernere alternatieven. Toch wees Semper al op de sacred focus. Daarin gaat Hestia verder dan enkel het fysieke vuur; ze omvat in de eerste plaats een gevoel. De hedendaagse Hestia zal niet meer dezelfde vormen aannemen als een achttiende-eeuwse haard, maar ze zal wel nog steeds dezelfde emoties omvatten. Hestia herbergt een soort van centraliteit; een plek waar we ‘thuiskomen’. Haar warmte is dan misschien niet altijd fysiek voelbaar, emotioneel zullen we haar aanwezigheid altijd blijven voelen.
Een zoektocht naar de ‘moderne Hestia’, leidt ons onoverkomelijk even terug naar het verleden. Spreken over de betekenis van de haard in architectuur, kan haast niet zonder het werk van Frank Lloyd Wright te vermelden. Wright zelf omschrijft de haard als het ‘psychologische centrum van de woning’. De centrale positie en het gedetailleerde metselwerk maken van de haard niet enkel een functioneel, maar ook een esthetisch element in Wrights oeuvre.
Willey Huis, een woning uit 1934, is één van de eerste woningen van Frank Lloyd Wright die een open keuken heeft. In die tijd was de keuken doorgaans een secundaire ruimte – een plek voor het personeel. Nancy Willey vroeg expliciet een aangename keuken, aangezien zij zelf zou koken. Opmerkelijk genoeg noemde Wright deze keuken ‘workspace’ (werkplaats).
Zoals in al zijn ‘natural houses’, kent de haard nog steeds een primaire positie in dit project, maar voor het eerst staat de keuken in visueel contact met de leefruimtes. Zo kunnen we Willey Huis misschien beschouwen als een pilootproject in de verschuiving van het hart van de woning van leefruimte naar keuken.
Tijdens een diner met Baron Okura in Japan, ontdekt Wright de ‘Korean room’ – een ruimte die via de vloer verwarmd werd. Het Hebert Jacobs House (1937) in Wisconsin, was zijn eerste ontwerp met stoomleidingen in de vloerplaten. Hoewel hij een manier heeft ontdekt om de woning te verwarmen zonder zichtbare elementen, blijft Wright opteren voor een zeer prominente haard. De loutere functionaliteit van de haard is volledig weggevallen. Toch kiest Wright ervoor dit element te behouden – gewoon, uit gezelligheid.
De haard in de woning is dus misschien eerder een Europees gegeven, dat later in Noord-Amerika werd gekopieerd door mensen zoals Frank Lloyd Wright. Het Hebert Jacobs House bewijst ons dat de functionaliteit van de haard van ondergeschikt belang is, en zijn emotionele gevoelswaarde primeert. (Ik raad aan het boek ‘Thermal Delight in Architecture’ van Lisa Herschong te lezen, waarin ze de impact van thermische condities op menselijk gedrag analyseert.)
De plannen van het Herbert Jacobs House werden gepubliceerd in de januari-editie van the Architectural Forum Magazine in 1938. George en Selma Sturges waren naar eigen zeggen meteen verliefd op Wrights manier van bouwen. Zij hadden ondertussen een grond gekocht in Los Angeles en contacteerden John Lautner – Wright’s rechterhand voor de projecten in Zuid-Californië – met de vraag om een ontwerp te maken.
“Herewith sketches for the Sturges.
I think it is self explanatory. Take it to them for their reaction.
It is one of the simplest things we have done and one of the best.”
-Frank Lloyd Wright in een brief aan John Lautner, 11 februari 1939
Het ingewikkelde plot vereiste een creatieve aanpak: de nieuwe woning zou gebouwd worden op een helling. Het enorme uitkragende terras doet ons denken aan Fallingwater House.
De structuur van deze woning is bijzonder interessant; de solide bakstenen constructie van de haard dient hier als tegengewicht voor het uitkragende terras. Hestia vormt hier wel degelijk de echte kern van de woning, de steunpilaar.
Hestia verpersoonlijkt eerder een gevoel dan een fysicaliteit; de warmte van de haard, de bescherming van een baarmoeder, de moederlijke gevoelens van een thuis. Net daarom moeten we ook niet vrezen voor een verlies van Hestia. Als (toekomstige) architecten moeten we ernaar streven Hestia even goed te verbeelden als Frank Lloyd Wright, maar ook als mens moeten we ernaar streven elkaar evenveel liefde, warmte en bescherming te bieden als Hestia. Zolang dat ons lukt, zal Hestia blijven voortbestaan.

Tekst & tekeningen: Milène Senden
Aanschouw mijn schouw
De open haard, hét interieurelement bij uitstek dat naast warmte, ook huiselijkheid uitstraalt. Al sinds de steentijd gebruikt men vuur en onder meer openhaarden om ruimtes te verwarmen en om te koken. Pas sinds het einde van de 19e eeuw werd de open haard niet langer gezien als uitsluitend levensnoodzakelijk, maar ook als gezellig. Langzaam maar zeker werd de openhaard echter minder en minder nuttig. Wat ooit het hart van de woning was, is vandaag de dag met uitsterven bedreigd. Dichtgemetste schouwen in oude woningen affirmeren dat des te meer. Wat kan de schouw vandaag dan nog betekenen in onze woningen en welke (nieuwe) functie krijgt ze toegewezen?
De schouw, en de daarbij horende open haard, zijn in de loop der jaren onderworpen geweest aan verscheidene betekenisverschuivingen, of beter, betekenisdegradaties. Op het moment dat de keuken en de open haard van elkaar gesplitst werden, moesten deze twee het tegen elkaar opnemen in de strijd om het centrum van de woning te worden. Een strijd die de open haard heeft verloren, want natuurlijk, liefde gaat door de maag. De schouw werd des te meer een decoratief element. Marmeren schouwgarnituur, veelal een klok met aan weerszijden een vaas, maakte van de schouw een pronkstuk. De schouw verloor dusdanig één van zijn nuttige functies, maar kreeg er in de plaats wel een representatieve functie bij. Met de intrede van moderne, minder vervuilende verwarmingstechnieken – hoewel minder gezellig –, verloor de open haard echter ook zijn laatste nuttige functie. Ze werd nog wel gezien als gezellig, en sporadisch aangestoken voor speciale gelegenheden, maar de rest van het jaar werd de schouw een leeg kader, een karikatuur van wat deze ooit geweest was. Heeft de schouw vandaag de dag dan nog enige vorm van betekenis in ons interieur, of is deze gedegradeerd tot een veredeld schap om enkele familiefoto’s op te presenteren?
Als er één architect was die de open haard hoog in het vaandel droeg, dan was dat zonder twijfel Frank Lloyd Wright. Hij ontwierp meer dan duizend open haarden in zijn carrière en begreep de essentie die de open haard in zich droeg. Ondanks veranderende technieken en Wright’s poging om het gehele concept van de Amerikaanse woning te veranderen, bleef hij hardnekkig grote open haarden in het centrum van zijn ontwerpen plaatsen. Wright zag de open haard als spiritueel centrum van het huishouden, Maar was dit niet bovenal een soort van overcompensatie voor de gezelligheid en de huiselijkheid die hij thuis zelf nooit had gekend, maar zo naar verlangde? Kan dit dan wel een aanknopingspunt zijn, voor wat we vandaag nog met de open haard kunnen aanvangen? De achterliggende ideeën en idealen van Frank Lloyd Wright zijn dan wel verouderd, maar de essentie en huiselijkheid die de open haard in zich draagt, blijft op de een of andere manier toch in ons achterhoofd, haast melancholisch, voortleven.
Een hedendaags project dat toont hoe we vandaag met de schouw kunnen omgaan, is de renovatie van drie historisch waardevolle panden in de Leysstraat te Antwerpen door Bovenbouw Architectuur. Bij de renovatie van de interieurs zijn de schouwen en hun ornamentele karakter ten volle benut. Ze worden op interessante wijze en met de nodige dramatiek ingezet bij het doorbreken van scheidingsmuren. Deze doorbraken waren noodzakelijk voor het verbouwen van de drie panden tot meerdere appartementen. De schouw krijgt hierin meerdere rollen toegewezen: ze wordt ingezet als deur, als raam en ook op meer komische wijze, als beduiteinde. De schouw slaagt erin ruimtes met elkaar te verbinden en wordt hier in ere hersteld en zelfs opgewaardeerd. Ze krijgt weliswaar niet haar oorspronkelijke functie terug, maar kan op deze manier juist méér zijn dan ze zelf ooit dacht te kunnen zijn.
Ook het voormalige bureau De Vylder Vinck Taillieu heeft de schouw op een bijzondere wijze ingezet bij de renovatie van een negentiende-eeuwse woning voor de kledingzaak Twiggy. Het oude herenhuis en de nieuwe kledingzaak worden in elkaar verweven. Door het vloerniveau tussen de onderverdieping en het gelijkvloers weg te halen, ontstaan er bijzondere plekken. Zo krijg je in eenzelfde kamer twee schouwen boven elkaar, waarbij de bovenste in het midden van de kamer lijkt opgehangen te zijn. Als een ornament geeft deze configuratie inzicht in de voormalige indeling van het gebouw. De schouw maakt de ingreep die er gebeurd is onmiddellijk duidelijk en heeft hier dus de kracht ruimtes aan te duiden, ook al bestaan deze individuele ruimtes niet langer. De ingreep levert een bijzonder en grappig moment op, maar zorgt er ook voor dat de huiselijkheid van het gebouw, of eerder de herinnering hieraan bewaard blijft. De aanpak van de architecten staat dan ook in schril contrast met wat we vandaag gewoon zijn als het aankomt op renovaties van commerciële gebouwen. Ook al is deze huiselijkheid slechts een schim van wat het ooit was.
Zoals deze voorbeelden aantonen, kan de schouw vandaag worden ingezet als een enorm sterk, flexibel en zelfs komisch element in de architectuur. De schouw toont aan dat het meerdere functies en betekenissen in zich kan dragen. Is dit een laatste sprankeltje hoop dat de schouw zijn laatste adem nog niet heeft uitgeblazen?


Evelien Dignef
Anton Vanneuville
Thibault De Smet
Crematoria en het vergeten van de dood
De schoorsteen heeft, naast zijn huiselijke connotatie, ook een heel morbide connotatie.
De schoorsteen is mede via het crematorium onlosmakelijk verbonden met het 'verbranden': het onherroepelijk vernielen en laten verdwijnen van organisch materiaal tot as. Niet omwille van de gecreëerde warmte, maar omwille van de vernietiging an sich.
De meest archetypische uitdrukking van dit verbranden is natuurlijk het verbranden van lijken.
Het eerste bewijs van crematie dateert van 17 000 jaar geleden, gevonden aan Lake Mungo in Australië. Sindsdien is crematie, naast het begraven, een wijdverspreide manier van rituele omgang met lijken, die in diverse culturen en religies voorkomt.
Het is pas vanaf ongeveer 1800, onder invloed van de Verlichting en de wetenschappelijke geneeskunde, dat de moderne crematoria zoals we ze nu kennen het licht zien.
Cremeren vandaag is geen rituele verbranding meer, gegrond in cultuur en religie. Het crematorium is een fabriek, een geïndustrialiseerd antwoord op de dood van de massa. Crematoria bieden een uitweg aan een maatschappij die blind is voor zijn doden, aan een samenleving die de nutteloosheid en het stilstaan van de dood niet kan verdragen. Bovendien lost het crematorium ook heel eenvoudige problemen op, zoals de nijpende grondschaarste in de stad en de onderhouds- en materiaalkosten bij een normale begrafenis.
Een hedendaags crematorium bezit een tweeledig programma: de rituele ruimte voor het afscheid, en de industriële ruimte voor de verbranding. In deze tekst wil ik in een aantal interessante crematoria op zoek gaan naar hoe deze twee ruimten zich tot elkaar verhouden. Hoe ga je om met de functionele kern van het crematorium, de verbrandingsoven en de schoorsteen, in termen van (gevoelsmatige) zichtbaarheid. Hoe ontwerp je een gebouw voor de dood voor een maatschappij die zijn dood niet wil zien?
Crematorium in Hagen-Delstern, Peter Behrens
Peter Behrens ontwierp dit crematorium in Hagen-Delstern in een tijd waar dat in Duitsland nog verboden was. Behrens, die we kennen van de AEG fabrieken en het industrieel design, greep voor dit crematorium terug naar de theosofistische geometrie. Deze metafysische filosofische religie inspireerde de vroege modernistische artistieke wereld, waaronder Kandinsky, Russolo en Peter Behrens.
Het crematorium is vrij klein, maar dankzij de kubische symmetrieën en motieven die doorheen het hele gebouw optreden, krijgt het gebouw toch een monumentaal aanzien.
Het is opmerkzaam dat Behrens de schouw zo benadrukt in een apart torentje, dat het geheel doet herinneren aan een duomo met campanile. Ook het prachtige, geometrische, zwart-wit kleurcontrast plaatst dit crematorium in een Italiaanse sfeer.
Het is frappant dat Behrens als door en door modernistische architect, bepleiter van de nieuwe, industriële architectuurtaal, voor dit crematorium teruggrijpt naar de oude Italiaanse meesters. Het modernistische geloof in de vooruitgang blijkt bij een confrontatie met de dood – het stilstaan, het niet vooruit gaan – sprakeloos.
Crematorium Siesegem, Kaan Architecten
De verbrandingsinstallatie in het crematorium Siesegem van KAAN Architecten werd, in tegenstelling tot vele andere crematoria in Vlaanderen, met dezelfde zorg en gevoel voor esthetiek ontworpen als in pakweg één van de rouwhallen. De ambitie van de architecten was om naasten de kans te geven om tot op het allerlaatste moment bij het lijk te kunnen blijven, voor het tot as wederkeerde.
De schouw van de verbrandingsoven is doorheen het komen en gaan van het gebouw niet van buitenaf te zien om het beeld van de dood niet op te drukken, om het te sparen voor het laatste moment. Doorheen de hele ceremonie en het afscheid, blijft deze afwezig. In de verbrandingskamer echter, waar enkel een kleine groep van dichte naasten toegelaten wordt, zien we een pijp van de verbandinginstallatie doorheen een dakkoepel steken. De pijp wordt door een ring van licht omringt. Dit prachtige element lijkt wel een binnenstebuiten gekeerde schoorsteen, een abstrahering van het raam dat het idee van het buiten, of hier de hemel, projecteert naar binnen. Dit is het moment waar de architectuur het verdwijnen van de dode vat, waar de architectuur het scheiden van het aardse lijk met de hemelse ziel in een tastbare taal uitdrukt.
Vertical Cemetry, Warehouse of architecture and research
Een wolkenkrabber van de nutteloosheid, van het eeuwige stilstaan, van de dood. Warehouse of Architecture and Research pootte in dit ongerealiseerde ontwerpvoorstel een gigantisch verticale begraafplaats neer in Tokyo, midden in het hart van het kapitalistisch centrum in Japan. Tussen de eindeloos gestapelde graven bevinden zich een aantal 'feestruimtes' voor dans, muziek en theater. Het gebouw kadert de oneindige urban sprawl van zelf-referentiële pronkarchitectuur met een eenvoudige maar speelse architectuurtaal. Bovenaan prijkt de schouw van het crematorium, als een landmark middenin een landschap van landmarks.
“A crematorium, a chimney that sends back to the city what the city has no more, its dead inhabitants.”
Crematorium Sint-Niklaas, Wim Cuyvers
Wim Cuyvers, zonder wiens gedachtegoed deze tekst nooit had plaatsgevonden, pleit voor een maatschappij die opnieuw zijn dood in de ogen durft te kijken. Samen met Carl Bourgeois ontwierp hij een Weeping Building voor de Open Oproep voor het crematorium in Sint-Niklaas in 2005. Dat kan vrij letterlijk genomen worden, omdat het dak en de vloerplaten geen opstaande rand noch waterafvoer bezitten, zodat het water rondom de volledige omtrek als tranen naar beneden druppelt. Bovendien bezit de aula geen stoelen, is er nergens in het gebouw een binnenklimaat te vinden, en zijn alle servant spaces gelijkwaardig aan en even zichtbaar als de served spaces. Cuyvers streeft een ‘nutteloze architectuur’ na, een onmogelijke en daarom onwinbare architectuur, een architectuur die liever wil blootstellen dan wil beschutten, zodat men nergens de zekerheid van een ‘binnen’ voelt.
Hoewel het gebouw geen prominente schoorsteen heeft, past het toch perfect binnen deze reeks crematoria. De ovens van het gebouw worden op geen enkele manier verhult of verstopt, in het plan en in de verschijning van het gebouw worden ze onverbloemd als het hart en bestaansreden van het gebouw naar voren geschoven. Bovendien, weliswaar op een andere schaal maar toch gelijkaardig, wordt het gebouw niet verhuld van de buitenwereld. Cuyvers plaatste het gebouw zo dicht mogelijk tegen de E17, en je kan er, zoals bij een tankstation of wegrestaurant, een afrit nemen die recht naar het crematorium leidt.
“De crematie hoort bij die maatschappij die haar doden niet wil zien, die de dode (de dood) zo vlug mogelijk opstookt, een maatschappij die conform de vrijzinnige smaak en esthetiek geen symbolen, geen iconen bij de dood kan verdragen. Het is een van de uitingen van de reclame-televisie-maatschappij die alleen lachende jonge gezonde mensen tegen een zonovergoten blauwe-luchten achtergrond wil zien. De crematie is de realisatie van de droom van een maatschappij die zijn doden in rook zou willen zien opgaan.”
Pas na het schrijven van deze tekst realiseer ik me dat ik, zonder enig stevig fundament, wel erg uitdagende of provocerende uitspraken doe over het crematorium. Zoals reed vermeld is mijn blik op het crematorium sterk geïnspireerd op die van Wim Cuyvers, Bart Verschaffel en aanverwanten. Voor een diepgaandere, stabielere en betere argumentatie, verwijs ik u door naar:
(1) CUYVERS Wim, ‘Graven, de huivering voor de afgrond van de dood’, uit: Tekst over tekst, Stroom, Den Haag / Voorkamer, Lier, 2005, pp. 31-32.
(2) CUYVERS Wim, ‘Oublier Père Lachaise’, uit: Tekst over Tekst, Stroom, Den Haag / Voorkamer, Lier, 2005, pp.13-28.
(3) BRUYLAND Karel, ‘Een theatraal Vaarwel. Typologie van het Crematorium’, promotor: prof. dr. Bart Verschaffel, UGent, AJ 2008-2009.

Seppe Feijen
Een discursief zoeken naar waarom kerken geen schoorstenen kunnen hebben en industrie niet zonder kan
Hoewel we soms het tegendeel pretenderen wanneer het ons goed uitkomt, voelen we dat we niet weten, begrijpen, noch vatten wat de wereld is en wat erin gebeurt. We stellen vast dat er geen zaken hetzelfde zijn (“alles is uniek!”) maar tegelijk dat er continu analogieën kunnen getrokken worden tussen dingen (“alles is hetzelfde!”), dat alles gedurig stilstaat (“alles staat stil!”) maar dat de wereld doordraait (“de wereld draait door!”), dat we elkaar dag na dag de loef proberen af te steken (“homo homini lupus est!”) maar dat liefde altijd en overal aanwezig is (“liefde is alles, alles is liefde!”). Kortom, we weten het dus niet.
Goed, misschien kunnen we de realiteit benaderend verklaren binnenin de ruimte die we kennen en, als er dan eens onverklaarbare natuurlijke dingen gebeuren, steken we het op het bovennatuurlijke, in godsnaam. We kiezen een even brede als vage term waarbij we geloven dat deze ons doorheen de tijd kan gidsen. Neem nu ‘naastenliefde’: als je op een dag met een groep samenleeft die de onkenbaarheid en zinloosheid van het bestaan vreest, is het niet slecht, voor zowel de individuen als voor het voortbestaan van de samenleving, dat je hen kan wijsmaken dat ‘naastenliefde’ een primaire waarde/waarheid is. Het in-harmonie-leven met je omgeving wordt je dan zodanig ingestampt, ten goede van je schrik én de commune, dat je dit gaandeweg ook projecteert op het buiten: bloemetjes en bijtjes leven naar jouw mening dan harmonieus samen en de kat mag plots geen muizen meer vangen.
Dit verhaaltje, dat trouwens doorheen vele religies een rode draad vormt, past perfect in het discours van het christendom. Zij hebben gepredikt en als kenbare waarheid naar voren geschoven dat het aardse leven dat van het verderf, het leed en de pijn is. Nu bieden ze wel enkele uitwegen, zoals het harmonieus en vol van naastenliefde leven in je parochie. Deze uitweg is echter niet zomaar een uitweg, het is een verplicht pad dat de enige manier is om ooit tot een compleet gelukzalig en perfect bestaan te komen: het hiernamaals hierboven, daar waar god is. Voor je over de drempel van Sint-Pieter mag stappen, moeten twee voorwaarden vervuld zijn. Zo moet jouw dood voltrokken zijn én moet je een toegangsticket hebben, klassiek in de vorm van een doopsel alsook twee communies en een wekelijks kerkbezoek als teken van blijvende trouw aan de christelijke waarden. Oh ja, betaal maar best genoeg aflaten en biecht wanneer je gezondigd hebt – zouden pastoors onderling roddelen bij een glaasje rode wijn in hun pastorij? Samengevat: het hier en nu, de wereld zoals ze aan ons verschijnt, is de wereld van de gestraften, van de zondaars, van zij die weggestuurd zijn uit het aardse paradijs. Pas na jouw dood en in de hemel, (niet op aarde!), kan je aanspraak maken op een gelukzalige omgeving.
Het is echter wel nodig dat deze twee werelden – hemel en aarde – met elkaar in contact staan en dat ze zich aan elkaar tonen, wil men de gelovigen onder de knoet houden, wil men de gelovigen onderhouden. Als god beslist zich te tonen – en het is enkel hij die zich aan de levenden kan tonen en niet omgekeerd – doet hij dat in de kerk. In de hoge kerk voelen we de zwaarte van de lucht, de zwaarte van god die misschien bij ons is. De bakstenen gewelven, gotisch dan wel romaans, ontvangen hem, huizen hem voor even in onze ruimte. De glasramen suggereren de weg die hij aflegde om hier te geraken, het licht van de hemel – niet van de aarde! – straalt binnen. De gewelven verwelkomen hem, maar veroordelen ons. Ze wijzen ons op het aardse en verderfelijke bestaan, geen ontsnappen aan, zelfs niet doorheen een schoorsteen.
Naast deze benaderende manier die een vaag concept voorop schuift, kunnen we er ook van uitgaan dat de realiteit wel degelijk verklaarbaar is. Iedere dag komen we een stapje dichterbij tot op het punt van een totalitaire kennis van het universum, we gaan erop vooruit, viva de wetenschap! Het sturende, of eerder verklarende begrip van het nu is dan niets anders dan de constante herinnering dat we er nog niet zijn, maar dat we wel steeds beter en beter worden, steeds slimmer en slimmer, steeds efficiënter en efficiënter, zodanig dat we er ooit gaan geraken: het geloof in de vooruitgang en het vooruitgangsdenken. Aangezien men in de Verlichting de koning gedood heeft en sinds Nietzsche ook God, zou het nogal wiedes zijn opnieuw een ‘persoonlijkheid’ boven ons te stellen. Neen, laten we in een tijdperk waar democratie aan belang groeit de mens zélf, het individu, als hoogste goed stellen. Wij, het volk, bepalen de gang van zaken zodanig dat de gehele samenleving continu vooruit kan gaan. De individuen, waarvan de positie en afkomst tegelijk helemaal wel en helemaal niet bepalend is voor wie ze zijn, komen in debat tot een compromis waarin ze geacht worden de eigen positie te verlaten en te beslissen voor het goede van iedereen. Het debat tussen mensen blijft echter in cirkels draaien, waardoor we de échte vooruitgang maar gaan bekomen dankzij wetenschap en technologie, niet dankzij de politiek. Het is de wetenschap die in staat is om de gehele wereld te vatten, te kennen, in wetten te schrijven en te voorspellen; het is de technologie die ons leven continu comfortabeler maakt. Eindbestemming: het maakbare en voorspelbare hier en nu, waarin iedereen constant gelukkig en vrij is, waarin we alles kennen en begrijpen en dus ieder gevaar kunnen uitsluiten.
Dat dit proces heden ten dage gepaard gaat met duidelijk negatieve effecten, is een noodzakelijk kwaad – het doel heiligt de middelen. Als het kwaad zich manifesteert, laten we dan eerst de geboekte vooruitgang prediken, om dan daarna het verontrustende kwade te verstoppen – of zelfs te verbranden, zodat het kan vergaan tot stof, as en rook die doorheen de schouwen van de industrie kan wegglijden naar de alles verdunnende lucht.
Thibault De Smet
Koen
Koen, net afgestudeerd als architect en tevens een alleenstaande vader van de achtjarige Joren, werd door de stijgende prijzen van de vastgoedmarkt in Gent in een te klein appartement gedwongen. Koen had het briljante idee een speelzone in te richten in de open haard, een verloren ruimte van de woning. Jammer genoeg kende de Poolse kuisvrouw het inmiddels in Vlaanderen ingeburgerde principe van de speelopenhaard niet. Habemus Papam!
Kasper Habtie & Louis Cocquyt




Milene Senden
De Schoorsteen van de Traditie
Koude winteravonden. Gezelligheid rond de open haard. Duizenden huizen verbonden door rokende schoorstenen, brandende haarden. Echte haarden met zelf gekliefd hout. Niet zo van die open haarden op gas of lichtspektakels. Een haard waarbij je warmte voelt, waarbij je de nood voelt om een gezelschapsspel te spelen, om te vervallen in nostalgie.
Het is half zes ’s ochtends en het afgaan van de wekker is nog ver weg. Hoeven zijn hoorbaar op het dak. Stil blijven liggen, doen alsof je slaapt, anders hoort hij je misschien wel. De regel, je mag de regel niet vergeten. Je draait je om en wikkelt het deken over je hoofd. Met elke seconde dat de klok tikt, gaat je hart sneller slaan. Vijf minuten gaan voorbij maar in je hoofd lijkt het alsof een eeuwigheid verstreken is. De resonantie van hoeven op het dak is nergens meer te bespeuren. Dan moet het toch gelukt zijn, hij is weg, het kan niet anders. Je maakt jezelf wijs dat het nu wel echt het moment is om op te staan. Jouw enthousiasme is niet meer te houden. Je spring uit je bed, spurt naar de kamer naast de jouwe. Je merkt niet dat je zus nog diep ligt te slapen. WAKKER WORDEN, WAKKER WORDEN. HIJ IS GEWEEST. IK HEB HEM GEHOORD. DE SINT. Je rent verder naar de kamer van je ouders. Voor ze goed door hebben wat er gebeurt, ben je de trap al afgevlogen, het nachtalarm weergalmt door het huis. Nu is iedereen zeker wakker. Je voeten kunnen je niet snel genoeg brengen naar jouw bestemming, de haard. Daar waar alle kinderen hun dromen uitkomen op zes december.
Dag Sinterklaas. De stem van Bart Peeters klinkt door de televisie – niet zo’n gigantische flatscreen als vandaag. De sint wandelt over de daken. Een dakenlandschap gekarakteriseerd door de verscheidenheid en veelheid aan schoorstenen. Bij elke schoorsteen hoort een familie, bij elke schoorsteen een verhaal.
Schouder aan schouder sta je tussen duizenden andere mensen te wachten op misschien wel één van de bekendste pleinen ter wereld. De colonnades omarmen de christenen als een moeder haar kind. Sint-Pietersplein. Dertien maart 2013. De spanning valt te snijden. Wachten in weer en wind op dat ene signaal. Honderddertien kardinalen zijn in overleg, niet gehaast en onverschillig voor de nervositeit die er buiten heerst. Boven de Sixtijnse Kapel blijft die verdomde zwarte rook zichtbaar. Vier stemmingen waren onvoldoende, op naar de volgende. Genageld aan de vloer verlies je even jouw concentratie. Een aura van enthousiasme vult het plein. Geroezemoes dat luider en luider wordt. Het is alsof de grond begint te daveren. Het geroezemoes gaat over tot gejuich. Je wordt weggetrokken uit jouw roes. Je kijkt op, naar die schoorsteen – een schoorsteen boven de Sixtijnse Kapel ?! – en jawel! Witte rook. De klokken luiden. Habemus Papam.
Zelfs het christendom heeft nood aan een schoorsteen om zijn tradities in ere te houden. Witte rook als teken van de verkiezing van een nieuwe paus, geproduceerd door het verbranden van de stembriefjes gemengd met wat chemicaliën. Geen rook van angst, vuur of brand, maar van hoop.
Al twee maand lang wordt er niets anders gedraaid dan kerstmuziek. De straten lopen overvol van mensen, jenevers worden talrijk naar binnen gekapt. Samen met je kinderen heb je de kerstboom opgezet. De haard brandt en de kerstlichtjes verzorgen die typische kerst gloed. Van buiten naar binnen kijkend, lijkt alles perfect. Over heel de wereld worden huizen versierd, hoe meer, hoe beter. Je bevindt je op de steenweg richting stad wanneer je aandacht getrokken wordt naar dat ene huis dat elk jaar in een lichtspektakel verandert. Je denkt bij jezelf, wat bezielt die mensen? Wie houdt er zich daar mee bezig? Het valt je plots op dat meer en meer huizen rondom hetzelfde doen. Het lijkt wel een competitie. Wie kan er het mooist zijn huis versieren – wie kan er het meeste geld tegenaan smijten? Waarom moet alles altijd groter, duurder, beter? Bezonken in gedachten bevind je je ondertussen tussen het volk. Je bent een pion in de grijze massa. Weken op voorhand zoeken, winkel in, winkel uit. Iedereen heeft één doel voor ogen: het perfecte cadeau vinden. En vergis u niet, waar in jouw kindertijd het perfecte cadeau een teken van vriendschap, dankbaarheid en liefde was, vaak voorzien van een zelfgemaakt kaartje, draait het nu enkel nog om de hoeveelheid, de ‘coolness’ maar voornamelijk die competitie. De competitie om het beste, duurste cadeau. Net voor je wordt er zelfs gevochten om die laatste PS5.
De gloed van kerstmis vieren, het samen zitten rond de haard, dankbaar zijn om de mensen die rondom je zijn, vervagen in een wereld waarin consumptie de bovenhand neemt. Haarden worden vervangen door lichtspektakels terwijl de warmte langs de vloer verdeeld wordt. Verhalen, boodschappen en betekenissen kennen hun tegenstander in competitie en commercialisering. De kachel en zijn schoorsteen in dichtgemetselde open haarden.
De schoorstenen verdwijnen als sneeuw voor de zon, als verhalen bij de open haard. Wat gaan we onze kinderen nog wijsmaken? De sint komt vanaf nu op zijn scooter via de voordeur? Het roet van de Piet is veroorzaakt door de uitlaat van die scooter? De kerstman verspreidt cadeautjes langs de vloer, het nieuwe figuurlijke hart van het huis? Voordat we het weten heeft enkel de paus nog een schoorsteen, we weten tenslotte allemaal dat de kerk niet zo snel dingen loslaat. Waar gaan de verhalen naartoe als we geen intieme centrale plek meer hebben om ze te vertellen? Waar ga je voor de honderdste keer dat ene grappige verhaal uit je vaders kindertijd horen en waar kan je nog verliezen bij een spelletje monopoly?
Het verdwijnen van de schoorstenen in het landschap is niet enkel een kwestie van ecologische vernieuwingen of het verlies van een karakteriserend architecturaal element. Met elke schoorsteen die wordt afgebroken, gaat de kracht van een traditie of verhaal verloren door de zoveelste aanpassing en daarmee een verminderende relevantie. Maar misschien is dit ook een deel van de evolutie en zullen er nieuwe tradities ontstaan?
Nathalie Peeters
De Schoorsteenveger


Recensies
De Modernisten
De Modernisten is een minireeks van negen afleveringen gemaakt door Klara over het Belgische Modernisme. De reeks zoekt Belgische architecten van de twintigste eeuw op in het Sint-Lukasarchief. Vervolgens wordt er een bezoek gebracht aan een woning. Dit is fantastisch, aangezien wij helaas vaak geen kans daartoe krijgen. Doorheen de reeks ontdek je pareltjes, gaande van ‘woning Ghyssaert’ van Axel Ghyssaert met zijn bewegende koepels tot ‘woning Alsteens’ van Renaat Braem waarbij de open haard een enorme intimiteit heeft.
De reeks bewijst dat Belgische architectuur het verdient om in de kijker gezet te worden. In de fijne, zeer korte filmpjes zit er veel liefde voor architectuur, niet alleen door kenners, maar ook door getuigenissen van de inwoners. Zeer mooie manier van appreciatie tonen!
Te bekijken op youtube en vrt.nu
Eindredactie: Lou Sanders, Chiara Kuijpers, Tessa Heyninck
Layout: Seppe Feijen, Laure Machtelinckx, Jona Van Eetvelde
Kleur: #72a98f
OPSCHRIFT
In deze, tot onze spijt, allerlaatste editie buigt de redactie zich over het element ‘opschrift’. Opschrift-epigraaf-epigram-etiket-inscriptie-tekst zijn de synoniemen die synoniemen.nl uitspuwt, maar welke synoniemen geeft de redactie aan het woord opschrift?
Opschriften zijn opschriften op gevels; opzichtige, vaak onontworpen bricolages en aanplaksels die in alle geweld om onze aandacht schreeuwen terwijl ze de achterliggende architectuur verdringen en verhullen. Of worden opschriften naar verloop van tijd deel van de architectuur, of, meer nog, kunnen opschriften mee met het gebouw ontworpen worden?
Langs de gevels lopen een bende zwart geklede mannen en vrouwen. Allen zijn het architecten, allen zijn het schrijvers. Nicolas zoekt naar Europa en vond het niet. Alejandro en Rik passeren de Groene Moskee, en discussiëren over de hiërarchie tussen de taal en de architectuur. Onze verlegen Koen gebruik het opschrift in zijn zoektocht naar wat broodnodig sociaal contact. Begeleider Joris Kerremans ging op onze vraag op zoek naar een opschrift, en schotelde een kleine anekdote voor. Seppe ontdekt dan weer de poëzie in het opschrift, en schrijft zomaar twee tekstjes, wat een kanjer. Tenslotte gaat Laure, al twijfelend, met krijt, in gesprek met de graffiti op straat.
Koen
De pandemie sleepte al lange tijd aan en Koen snakte naar contact. Tijdens het studeren van het vak Architectuurgeschiedenis zag hij een prent passeren van het Beaux-Arts Ball uit 1931, waar onder andere Van Alen zich verkleed had in het Chrysler gebouw. Enkele pagina’s later zag hij foto’s van gebouwen die gevandaliseerd werden met graffiti en in extreme gevallen zelfs gepenetreerd werden met stalen staven. Koen was erg pienter en legde een geniale link: hij verkleedde zich in het Plateaugebouw, werd gevandaliseerd en bespoten en zo werd zijn verlangen naar contact ingevuld.
Kasper H. en Louis C.
#NotMyCapital
Dit is het Berlaymontgebouw in Brussel. Als je heel goed kijkt, merk je misschien op dat dit de hoofdzetel van de Europese Commissie is, het enige politieke orgaan dat wetten mag voorstellen voor alle inwoners van de Europese Unie. Je kan dat niet afleiden uit de vorm of het gevelontwerp, tenzij je een fervente Wetstraatwatcher bent. Dit had evenwel de dienst voor pensioenen of verkeersregels kunnen zijn. Neen, het is het enorme spandoek aan de blinde gevel dat deze informatie prijsgeeft. Robert Venturi zou nergens in Las Vegas een beter voorbeeld van een decorated shed kunnen vinden. Alsof de Brusselaars constant zouden vergeten dat ze wel degelijk in de hoofdstad van Europa wonen, als het niet uitdrukkelijk wordt aangeduid. Ja Brussel, u bent het politieke centrum van het oude continent. Dat was een bewuste keuze. De stad ligt netjes in het niemandsland tussen de Franse en Duitse linies, pal op de grens tussen de Romaanse en Germaanse taalgebieden en middenin een land zonder eenduidige identiteit of agenda. Hier zou de volgende generatie Europese leiders carte blanche krijgen om de democratie van de toekomst uit te bouwen. Is dit dan echt het beste dat ze konden bedenken?
Je kunt je die vraag eigenlijk stellen bij de EU in het algemeen. De werking ervan is lachwekkend ingewikkeld (kandidaten voor hoofdpijn kunnen er alles over vinden op Wikipedia. Het gevolg is een ultra-bureaucratische machtsmachine die levensbelangrijke beslissingen neemt voor 447 miljoen Europeanen in 24 voertalen, maar door vrijwel niemand wordt begrepen of gewaardeerd. Het feit dat er niet eens een echte baas van Europa bestaat (voorzitter van de Commissie of voorzitter van de Raad?) bevordert de duidelijkheid ook niet. Misschien was het daarom dat de Turkse president een tijdje geleden even in de war was. Als die doorgaans anderstalige leiders van die verwarrende bureaucratie zich opsluiten in die nietszeggende gebouwen en die onbekende stad, is het niet zo verwonderlijk dat het Europese project nog geen echte Europese identiteit met zich heeft meegebracht. Mensen hebben geen beeld van Europa om zich aan te koppelen. De Europese instellingen zelf vinden dit alleszins prima. Kijk bijvoorbeeld naar het logo van de Commissie, dat het ‘iconische’ silhouet van het Berlaymontgebouw simpelweg overneemt.
Denk de Europese sterren weg en je krijgt het logo van een consultancy agentschap. Als we écht geloven dat onze toekomst in Europa ligt – niet als supranationale regulator maar als democratie van de volgende generatie – dan moet Europa zich ook zo profileren. Belangrijk daarbij is dat de EU leert communiceren met zijn burgers. Wat doet de EU? Wie zijn de EU? Waar is de EU? Een duidelijk leesbaar spandoek zal daarbij niet volstaan.
Architectuur kan hierbij een deel van de oplossing zijn, al zal het nooit de volledige oplossing zijn. De gebouwen van de EU bepalen natuurlijk niet het beleid dat er wordt gevoerd. We kunnen moeilijk verwachten dat dit de rol zou zijn van architectuur. De lezing van Christophe Van Gerrewey tijdens de Jokerweek verkent onder andere dit onderwerp: https://www.youtube.com/watch?v=SpcjSuXrjdc. Wat architectuur wél kan doen, is een scène bouwen voor dat beleid. Wanneer de acties, de waarden, de ambities van de EU duidelijk gelinkt worden aan de vormen, de kleuren, de sfeer van de plek waar ze worden uitgesproken, creëert men een soort van ‘feedback loop’. De twee versterken elkaar, waardoor het beeld van Europa wordt scherpgesteld. Er ontstaat een Europese identiteit die samen toegejuicht, bekritiseerd, afgebroken en terug opgebouwd kan worden.
Er bestaan genoeg voorbeelden van politieke hoofdsteden die de identiteit uitdragen van het gebied of het volk dat daar wordt geregeerd. Soms volstaat een herkenbaar en zichtbaar regeringsgebouw, zoals Westminster Palace in Londen, de Bundestag in Berlijn of het hoofdkwartier van de VN in New York. In andere gevallen wordt een volledige stad of stadsdeel aangelegd in het teken van de gehuisveste macht: Washington D.C., Brasilia, Chandigarh. Vaak zijn het niet alleen de gebouwen die de show stelen, maar ook de boulevards, pleinen, grasvelden, zichtassen rond die gebouwen. Samen maken ze de macht zichtbaar. Burgers zien waar hun stem naartoe gaat, waar beslissingen vandaan komen, waar journalisten verslag uitbrengen en waarheen ze moeten gaan om bij onvrede te demonstreren. De manier waarop dit gebeurt hangt af van de plaats, cultuur en machtsverhoudingen, maar ieder voorgaand voorbeeld laat visuele en ruimtelijke communicatie toe tussen regeerder en bevolking.
De Europese wijk daarentegen biedt vandaag niet meer kwaliteiten dan een ordinaire kantoorwijk. De ontstaansgeschiedenis van de wijk heeft dit grotendeels in de hand gewerkt. Wanneer de Europese Unie – toen nog Europese Gemeenschap – zich holderdebolder vestigde in Brussel, had ze snel veel werkruimte nodig. In de plaats van een masterplan uit te tekenen voor een stadsdeel dat zich gedurende decennia zou ontwikkelen, werd simpelweg de gevraagde kantooroppervlakte gerealiseerd. Dit resulteerde doorheen de jaren in een hoop glazen dozen langs de Wetstraat en andere drukke verkeersaders. Onzichtbare gebouwen op een nog minder zichtbare plaats. De complete verwaarlozing van het stedenbouwkundige luik is bijna nog tragischer dan de inspiratieloze gevels. De Europese wijk had een stad in de stad kunnen zijn, een soort Vaticaanstad voor de vrede. Een spreekkamer op de schaal van een stadsdeel. Een symbolische plek die volledig in het teken staat van het publieke debat. Een nieuw soort openbare ruimte, waar burger en bestuurder elkaar zien en hun onderlinge verhouding in vraag kunnen stellen.
Het is gemakkelijk voor ons als architectuurstudenten om te dromen over wat had kunnen zijn. Het is nog gemakkelijker om de huidige Europese wijk ‘banaal’ of ‘oninteressant’ te noemen. Hoewel een deel waarschijnlijk te wijten valt aan het gekende Brusselse foefelbeleid, schuilt er misschien een bewuste strategie achter de spiegelende gevels. De Europese Unie zelf is namelijk geen strak omlijnde entiteit. Voor een constant wijzigende organisatie lijkt het logisch om te kiezen voor flexibele, inwisselbare gebouwen. Je weet nooit wanneer het volgende verdrag de volledige werking omgooit, of wanneer de volgende lidstaat zijn eigen Brexit eist. Gebouwen gaan – idealiter – 100 jaar of langer mee, maar de Unie vervelt veel frequenter tot een nieuwe gedaante. Het Europese project is misschien nog te jong om definitief een identiteit uit te dragen. En dan nog, wat ís die identiteit dan? Europa is de bakermat van de democratie, maar ook van de feodaliteit, het fascisme en het communisme. Dit is het werelddeel van Erasmus, Da Vinci en Curie, maar ook van Leopold II, Ceaușescu en Franco, Smith en Marx, Caesar en Karel V, Socrates en Nietzsche, Bach en Abba, Vitruvius en Le Corbusier, Merkel en Orban, Bratwurst en Tzatziki. Hoe geef je een gezicht aan pluraliteit?

Nicolas De Wispelaere
Poëzie I
haiku
Dagdroom de trein uit
"MARIEKE ICH LIEBE DICH"
Tedere vandaal
Seppe Feijen
Function Follows Language
Wie regelmatig in de omgeving van het Rabot vertoeft, herkent het monument op bovenstaande foto misschien wel: een groot, bakstenen gebouw, bestaande uit verschillende kubusvormige volumes overdekt door platte daken. De gebruikte proporties geven het gebouw een zekere monumentaliteit die ons doet denken aan de Deutsche Werkbund. Anderzijds zorgen de materialiteit en de afgeronde elementen ervoor dat het ontwerp aansluit bij de expressionisten van de Amsterdamse School. Wat we hier zien is een bouwwerk naar de hand van Jan-Albert De Bondt; een Belgische architect die werkzaam was tijdens het interbellum.
Het bouwsel geeft weinig vrij van zichzelf en voor passanten is het niet duidelijk welk programma dit gebouw herbergt. Echter, met de modernistische obsessie van form follows function in het achterhoofd, zouden we in staat moeten zijn enkele hypothesen te maken over het bouwwerk: Dienen de grote raampartijen als lichtbaken voor een achterliggend toneelpodium? Bakenen de hoge, blinde muren een binnenkoer af voor spelende kinderen? Dient de sterk geaccentueerde ingang als een soort toegangspoort voor een versterkt militair fort? Niet in het minst.
We kijken hier naar een onderstation dat gebouwd werd in 1934 en behoort tot een reeks van elektriciteitscabines en onderstations die De Bondt ontwierp voor de Gentse Elektriciteitsmaatschappij. Tegenwoordig doet het beschermde monument dienst als grootste moskee van Vlaanderen. In niets spreekt de gebruikte beeldtaal over de functie van het gebouw; het is in deze context dat wij tijdens de Jokerweek op zoek zijn gegaan naar elementen die het meest over een gebouw onthullen.
Zoals elke dag op de Jokerweek werd er naast een plek ook een term voorgeschoteld, die gebruikt kon worden als leidraad voor een open en kritisch gesprek. De moderator van onze conversatie was de term ‘hiërarchie’. Verschillende vragen rezen in ons op: Wat betekent het uitzicht van een gebouw? Bepaalt de architectuur het gebruik? Moeten we bouwen om ruimtes te creëren? Hoeveel van die ruimtes zijn er eigenlijk beschikbaar? Wat bepaalt de functie van een gebouw, als de vorm dit niet meer doet? Kunnen we bouwwerken zomaar een andere functie geven? En hoe?
Op de laatste vraag bleken we een eenvoudig antwoord te kunnen bieden. Door gebruik te maken van symbolen, opschriften en een beetje creativiteit gaven we leegstaande gebouwen een willekeurige functie. We maakten verschillende levensgrote banners, die de nieuwsgierigheid van toevallige voorbijgangers moesten prikkelen. Een leeg pand kwam in onze fantasie helemaal tot leven, en dat door middel van slechts één eenvoudige ingreep. De geschreven taal kwam boven de vormentaal te staan. Er werd een nieuwe blik gericht op het gebruik van leegstaande ruimtes: een leegstaande woning diende opeens als bib, een bouwplaats deed dienst als tijdelijke exporuimte, een container werd een mini-disco, en een elektriciteitscentrale diende zal dienen als islamitische gebedsruimte (de Groene Moskee).
Astrid Berlengé, Eby Musilikare, Nicolás Alejandro Ottoy, Rik Claeys = Groep 67 Jokerweek
Poëzie II
Hier zit ik dan, kijkend en luisterend naar een platte, lichtgevende rechthoek, terwijl de zon net naast me valt, en het koppel duiven meer aan architectuur doet dan ik ooit zou kunnen verlangen. De lente breekt aan, de wereld ontpopt zich, en ik sluit me op.
Seppe Feijen
Favoriete element van ...
...Joris Kerremans
In 2018 organiseerden we met ontwerpatelier 1 een studiereis onder de titel ‘De ronde van België’. Op de eerste dag van de toen al legendarische editie – er waren slechts tien studenten ingeschreven voor evenveel begeleiders – las ik een opschrift dat me sindsdien is bijgebleven.
Rond 10 uur bezoeken we een kleine parochiekerk van architect Paul Felix in Waregem. In de eenlagige, betonnen constructie met een plat dak springen vier enorme voorgespannen liggers in het oog. Ze zijn eenvoudigweg op de witte ommuring neergelegd; waar de ligger de muur raakt, wordt het volume gesloten door een glaspartij die rondom van ligger tot ligger loopt. De hoogte van de overgedimensioneerde liggers wordt hierdoor geaccentueerd, ze bepaalt de proporties van de ruimte.
Het ontwerp van Felix is een machine in de originele betekenis van het woord, als technisch hulpmiddel voor miraculeuze plotwendingen in de Griekse tragedie. Bouwen is de natuur belazeren. De magie van het ontwerp is – zoals bij een kunstwerk – gefundeerd op een overeenkomst tussen ontwerper en bezoeker om misleid te worden, om samen een soort ontroerende, magische kracht op te nemen. De betonnen voorgespannen liggers spelen een cruciale rol in dit mechanisme. Als ultiem product van menselijke cultuur – de geoptimaliseerde vorm, de materiaalefficiëntie, de voorgespannen wapening, het onnatuurlijk gladde oppervlak – worden de liggers in het ontwerp verheven tot een klein mirakel.
De volgende halte in het reisschema is een kerk nabij Kortrijk, ontworpen door Hans Van Der Laan in 1963 – nagenoeg op hetzelfde moment als de kerk van Paul Felix. De kerk is opgetrokken uit een gelimiteerde set van bouwstenen, die elk hun autonomie behouden binnen het geheel. Deze elementen zijn eenvoudig te herkennen en te benoemen; baksteen, plank, latei, enzovoort. Ze zijn van een schaal en proportie die toelaten om je er als bezoeker toe te verhouden, ze zijn begrijpbaar.
Tijdens ons kort bezoek probeer ik de serene ruimte met zijn sobere materialen, strenge proportionering en zuinige lichtinval op te nemen. Ik doe mijn best om de ruimtelijke intensiteit die gelinkt wordt aan het oeuvre van de architect, gewaar te worden. Ondertussen is het hevig beginnen sneeuwen, binnen is het erg donker. De raampartijen die de ruimte van licht moeten voorzien zijn schaars. Bovendien zitten ze op een aanzienlijke hoogte – uitgelijnd tegen het dakvlak –, waardoor mijn blik onbewust naar boven glijdt. Terwijl mijn ogen wennen aan het donker, merk ik dat het dak op het moment van ons bezoek in herstelling is. Het plafond van ruw gebeitste planken is plaatselijk weggehaald, waardoor de achterliggende structuur deels zichtbaar wordt. Bovenop de zichtbare betonbalken, die met dezelfde ruwe planken werden bekist, merk ik een secundaire draagstructuur op, die in normale omstandigheden wordt afgedekt door het plafond. Het betreft een reeks industriële betonnen liggers. Het opschrift luidt “STRUCTO spanbeton Kortrijk”.
Graffiti & Architectuur
Een nieuwe gevel van het studentenrestaurant ‘De Brug’.
Een anoniem gesprek volgde:
x: ‘RSK’
o: ‘foei’
ik: ‘cava toch?’
Laten we de discussie open houden.
Is graffiti dan echt een misdaad, of is het deel van de architectuur?
Laure Machtelinckx

Eindredactie: Lou Sanders, Chiara Kuijpers, Tessa Heyninck
Layout: Seppe Feijen, Laure Machtelinckx, Jona Van Eetvelde
Kleur: #F9D4BB

DE ELEMENTEN VAN DE ELEMENTEN VAN DE ARCHITECTUUR ZIJN *eventjesgeduld* CORONA-MOE
We stellen u voor ‘het intermezzo‘ deel 1 van de voorstelling is zojuist gedaan. De lichten gaan terug aan. Je strekt je benen en laat je kaken even rusten. Er wordt al snel nagepraat: “Wat een voorstelling, wat een spelers én wat een show!”. Toch snakt het publiek op dit moment eerder naar dat ene frisse drankje en dat andere gezouten pindanootje dat je hongerige handen grijpen op de hoge feesttafeltjes. De gesprekken gaan weer over iets helemaal anders.
Zo spraken Lamia en Silke, twee dames aan de bar, over hoe de Gentenaars reagerden op de open oproep van het Gravensteen. De Barman, Nicolas, trachtte hen vervolgens te overtuigen om in het vervolg ‘volkorenbrood’ te kopen. Aan de andere kant van het foyer zaten drie mannen, Seppe en Jona en Lou, dicht bij elkaar, recensies te schrijven. Zo had Seppe, de man met een snor, een word-document openstaan over zijn bezoek aan de nieuwe kunstruimte van Ben Benaouisse. De man zonder snor, Jona, had op zijn mobieltje een online event van DIAH geopend en niet veel later schreef ook hij daarover een recensie. De andere man, Lou, schreef dan weer over de (bestaande en nog te bezoeken) tentoonstelling van Superstudio in Brussel. Last but not least, was er ook nog een vrouwtje, Laure, die kennis maakte met de verveling en hier vervolgens twee filmpjes over maakte: ‘corona-moe’ en ‘corona-herstel’.
SOS Gravensteen
“Pas als ze onderwerp van een gesprek of een tekst vormen, worden gebouwen echt sociaal, want zolang mensen er geen gedachten over hebben uitgewisseld, blijven gebouwen slechts geïsoleerde objecten. Zonder taal zou er geen architectuur zijn.”
– Adrian Forty


DEEL 1 / STAND VAN ZAKEN
De vraag en het ontwerp
In 2018 lanceerde de Vlaamse Bouwmeester de Open Oproep voor de restauratie van het Gravensteen. De ambitie was om de kwaliteit van het bezoek te verbeteren. De projectomschrijving luidde als volgt: ‘Door een geslaagde herwaardering van zijn historische elementen, het opwaarderen van zijn markante onderdelen en het herbekijken van de routing, wil Stad Gent dit monument het voorwerp laten worden van een unieke bezoekerservaring, de beleving van een authentiek stuk erfgoed in deze 21ste eeuw.’
Een jaar later kende de jury de opdracht toe aan de samenwerking tussen 019, architectenbureau Sabine Okkerse, Dhooge & Meganck, murmuur architecten en Seghers Landschapsarchitecten. Hun ontwerp zet in op het creëren van routes om de beleving van het Gravensteen voor élke bezoeker te versterken. Hierbij wordt zoveel mogelijk van het Gravensteen bereikbaar gemaakt. Elke kamer speelt een rol. Tussen de kamers zijn verschillende circulatiestromen georganiseerd aan de hand van een eenrichtingsverkeer met rust- en oriëntatiepunten.
Concreet vertaalt dit zich in enkele ingrepen. Het binnenkomen gebeurt nog steeds via de centrale poort. Een boogvormige passerelle geeft beschutting bij het onthaal. De passerelle is een belangrijk element in het optimaliseren van de bezoekersflow. Het maakt verschillende nieuwe parcours mogelijk, waarbij de omwalling voor het eerst weer volledig bewandelbaar wordt. Aangezien de passerelle bereikbaar is met de lift, krijgen ook mensen met een beperking toegang hiertoe.
Om deze lift te integreren wordt een toren toegevoegd, de zogenaamde ‘vijfde toren’. Die maakt zoveel mogelijk verdiepingen bereikbaar. Hoe hoog de toren wordt, hangt af van hoe ver men wil gaan in het opdrijven van de toegankelijkheid.
Verder wordt er in het ontwerp veel aandacht besteed aan de tuinen in en rond het Gravensteen. Het winnende team wil namelijk inzetten op vergroening van de Gentse binnenstad. Hierbij wordt de beplanting zeer bewust gekozen, met een knipoog naar het Lam Gods.
Op het einde van het parcour doorbreekt de passerelle de omwalling. Via een paviljoen, dat zich naast het Gravensteen bevindt, worden de bezoekers naar buiten geleid. Dit paviljoen biedt plaats aan een giftshop en ademruimte voor het personeel.
Het protest
Het ontwerpvoorstel heeft veel commotie veroorzaakt. Een tegenbeweging werd opgericht, genaamd ‘SOS Gravensteen’.
De commotie lijkt aangewakkerd te zijn door dit beeld dat als uithangbord voor de SOS Gravensteen-beweging circuleert. Een dominante stenen doos met aan de ene kant een klein stukje groen en andere de kant het Gravensteen. Het heeft een afkeer opgeroepen bij de bevolking. Het staat namelijk symbool voor een architectuur die zich opdringt zonder rekening te houden met erfgoed of omgeving in het algemeen.
Dit beeld staat echter niet voor het voorstel dat het projectteam naar voor schuift in de wedstrijdbundel. Hier draait het niet om het paviljoen maar meer om een geheel van ingrepen, zoals eerder besproken.
Bovendien wordt er een antwoord gegeven op de vraag, indachtig dat dit maar één van verschillende mogelijke antwoorden is, met telkens een grondige reflectie over de impact. Uit de bundel blijkt dat er ook een openheid bestaat voor dialoog en biedt het ontwerpteam een idee, meer dan een concrete uitvoering. Desalniettemin maakt SOS gravensteen terechte opmerkingen.
De hoofdreden tot protest lijkt de inplanting, invulling en betekenis van het paviljoen te zijn. Het palmt de groene ruimte naast het Gravensteen in. Dit terwijl Gent juist te weinig open ruimte heeft en de stad reeds een heraanleg van het parkje had beloofd. Het paviljoen zou daarnaast massatoerisme faciliteren door het bezoek te laten eindigen in een giftshop.
Het ontwerpvoorstel blijkt ook niet elke ruimte bereikbaar te maken. Dit wekt opnieuw de vraag op of het wel degelijk gaat om het verhogen van de kwaliteit van het bezoek en niet eerder het verhogen van de kwantiteit.
Het gat dat gemaakt wordt in de omwalling om het paviljoen met de burcht te verbinden krijgt ook veel kritiek. De evidentie waarmee dit gebeurt botst met het idee van het Gravensteen als een eeuwenoud bewaard kasteel waar men niet aan mag komen.
DEEL 2 / VRAGEN?
De vraag in vraag stellen
Het Gravensteen ontvangt jaarlijks meer dan 300.000 bezoekers. Het gebouw, zoals het nu is, werkt. Laten we dat niet vergeten. Het sluit niet uit dat er nagedacht kan worden over manieren waarop het bezoek aangenamer en inclusiever gemaakt kan worden.
Het gesprek over toegankelijkheid is belangrijk. Als alleen Gentenaars die goed te been zijn de donjon kunnen bezoeken, is het Gravensteen dan echt van iedereen? Inclusie is een democratisch vereiste dat in cultureel erfgoed ook een must is. Gent probeert met de renovatie van het Gravensteen terecht een inhaalbeweging te doen volgens het ‘Toegankelijkheidscharter’.
Bijkomend is er geen goede omgeving voor de werknemer. De administratie had nood aan vernieuwing. Het potentieel van het Gravensteen werd ook niet maximaal benut, aangezien een groot deel van het erfgoed niet bereikbaar was.
Dus, er is ruimte voor verbetering in het Gravensteen. Open Oproep had hiervoor willen zorgen.
De vraagstelling van Open Oproep wekte echter grote verontwaardiging op. Dit omdat het symbool staat voor een disneyficering van het Gravensteen. Dat het Gravensteen meer toeristen moet kunnen ontvangen, werd als vanzelfsprekend aangenomen. Dan lijken de nobele ambities voor een kwalitatiever bezoek en grotere toegankelijkheid eerder excuses om het Gravensteen om te toveren tot een pretpark.
In andere Europese steden heerst een gelijkaardige trend. De lokale bevolking eist actief van het stadsbestuur dat ze grenzen stellen aan het toerisme. In Amsterdam bijvoorbeeld ging er deze zomer een petitie rond die door middel van hotelstop, geheel of gedeeltelijke stop van vakantieverhuur en een vergunningsstop voor het uitbreiden van huidige hotels, massatoerisme wou tegengaan. Bovendien werd er ook geëist dat hotelpanden meerwaarde creëren voor de Amsterdammers zelf. In één week kreeg die al meer dan 11 000 handtekeningen.
De Gentenaar vreest dat de toerist zijn stad weldra zal overnemen en dat het stadsbestuur dit proces een duwtje in de rug geeft door middel van de Open Oproep voor het Gravensteen.
De positie van de ontwerper is hierin boeiend. Hij bemiddelt tussen alle partijen die beïnvloed worden door zijn ontwerp. Ook de partijen waarvoor niet expliciet gevraagd wordt te ontwerpen. Architectuur zou niet selectief mogen zijn. In het winnend ontwerp wordt gekozen om buiten de omwalling van het Gravensteen te bouwen. Slim, aangezien je op die manier van het erfgoed kan afblijven en het ‘hart kan ontlasten’. Maar dan kiest de ontwerper er wel voor de tuin in te palmen. Is de open ruimte dan nog altijd van de Gentenaars? Of is het van de toerist met selfiestick?
Ongeacht de motieven van de Open Oproep, had het een meer participatief proces mogen zijn. Alle commotie heeft tot een interessant debat geleid, want het betrekt niet enkel de zogezegde architectuur connaisseur, maar ook de burger. Of je nu een ‘verzuurde wakkere burger’ bent of een Vlaams bouwmeester, met elke stem komt een kritische vraag die de architect misschien uit zijn ivoren toren kan helpen. Door de tussenkomst van SOS Gravensteen is onder andere de oppervlakte van het paviljoen gehalveerd. Dit zal echter niet tegenhouden dat het parkje een doorstroom plek voor de toerist zal worden.
Door de tegenbeweging werd een gesprek afgedwongen dat al in het begin gevoerd had moeten worden. De vraag van de Open Oproep en het ontwerp had er anders uitgezien, mits meer participatie van Gentenaars en mensen met een beperking. Misschien had hij zelfs niet bestaan. Dus de vraagstelling mag of zelfs moet in vraag gesteld worden.
Lamia Kocaman & Silke Jacobs
Volkorenbrood
Het idee van deze tekst ontstond, zoals vrijwel alle creatieve ideeën, tijdens de blok. Wanneer ik rond een uur of elf in de voormiddag door het raam van mijn kamer keek, verscheen steevast onze zwarte kip op het hekken van de kippenren. Dat doet ze al jaren, en ze kent de weg naar boven ondertussen uitstekend. Eerst op de composthoop klimmen, vervolgens verwoed met de vleugels slaan om uiteindelijk het hekken te bestijgen. Daarna paradeert ze vol trots heen en weer over de omheining terwijl ze zelfvoldaan neerkijkt op haar grijze en roste soortgenoten op de omgewoelde aarde van de kippenren. Het is op zich al een eigenaardig zicht, maar wat het echt bizar maakt, is dat de kip nooit langs de andere kant van het hekken springt. Telkens ze besluit terug te keren naar het niveau van de stervelingen, doet ze dat langs de kant van de kippenren. Ze lijkt te weten dat de kippenren haar plek is. Ik vraag het me al jaren af: hoe weet ze dat?
Wij mensen zijn best goed in dingen weten. De eeuwenoude traditie van de wetenschappelijke methode heeft ons gekatapulteerd van de Afrikaanse steppe over de middeleeuwse kerkbanken tot het oppervlak van de maan. We beheersen de elektron, leiden rivieren om en overwinnen (meestal) virussen. We kunnen de natuurkrachten in ons voordeel gebruiken omdat we zeker weten hoe ze werken. Toch? Tja… We weten iets omdat we het uittesten en na een aantal keren een patroon herkennen in de resultaten. Op basis daarvan werken we een model uit dat we bijschaven tot theorie en praktijk elkaar bevestigen. Van daaruit denken we modellen uit om complexere resultaten te voorspellen en vervolgens uit te testen. We weten dingen omdat ze zo blijken te zijn. De lichtsnelheid blijkt onovertrefbaar te zijn en de mitochondria blijken de energie van de dierlijke cel te leveren. We worden niet aangeboren met deze kennis en niemand heeft het ons ooit gezegd. We ondervinden alleen dat het altijd zo blijkt te zijn, voor zover wij weten.
Is de zwarte kip op het hekken ook een wetenschappelijke denker? Een tijdje geleden, toen het dier nog maar pas kennismaakte met onze tuin, nam ze wél het risico om te ontsnappen. Alles daarna ging razendsnel. Ze werd ingesloten door vier wezens tien keer zo groot als zijzelf en werd moeiteloos vastgepakt, opgetild en neergezet in de kippenren. Ze stond volledig machteloos tegenover de reuzen. Daarna ondernam ze nog twee pogingen, telkens met dezelfde uitkomst, en daarna niets meer. Vanaf hier zijn er twee opties. A) De zwarte kip benoemt zich tot profeet van de reuzengoden aan de andere kant van de omheining, bidt iedere dag voor hun mededogen en dwingt haar soortgenoten om hetzelfde te doen. Of B) Het dier ontplooit zich tot een gesnavelde wetenschapper en concludeert dat een ontsnapping leidt tot een gevangenneming, en dat haar afstand tot de kippenren de hardhandigheid van de gevangenneming beïnvloedt. Dit geldt altijd en overal (voor zover zij weet) en zou dus de Eerste wet van Kip genoemd kunnen worden. Mijn menselijke gezinsleden spelen in dit geval de rol van natuurkrachten, net als in het geval waarbij etensresten altijd op de composthoop worden gegooid als de keukendeur wordt geopend en niet meteen wordt gesloten (beter bekend als de Tweede wet van Kip). Voor de zwarte kip lijkt het dus alsof de wetten van de fysica haar verankeren tot de perimeter van de kippenren. Dat houdt haar niet tegen om op de omheining te klimmen en de wereld voorbij haar domein te bewonderen. Ze heeft er geen idee van hoe groot de rest van de tuin is, laat staan dat er elders, in andere tuinen, nog kippenrennen bestaan. Wie weet gedragen de natuurkrachten zich daar anders en gelden er andere wetten. Ze kan het op geen enkele manier weten, want ze zal het nooit te zien krijgen.
Tijdens diezelfde blok stuitte ik, als gevolg van grondig “educatief onderzoek”, op een foto van de melkweg. Het werd gemaakt door de Europese Very Large Telescope in Chili en is bijgevolg best groot. Het beeld bevat zodanig veel pixels dat je meermaals kan inzoomen op dezelfde plek. Ik raad je van harte aan om het ook eens te proberen via deze link: https://eso.org/public/images/eso1242a/zoomable/
Terwijl ik destijds achteloos inzoomde op het hemelbeeld, sloeg mijn gemoed langzaam om van verveling naar verbazing, naar zelfs lichte paniek. Op het eerste zicht lijkt het beeld te bestaan uit heel wat lege ruimte tussen de paar honderd sterren en de wolk van de melkweg. Maar wanneer je een van die “lege” zones van dichterbij bekijkt, merk je al snel dat het absoluut niet leeg is, integendeel. Zoom langzaam in, beetje bij beetje, en bemerk hoeveel extra sterren verschijnen per draaibeweging van het muiswieltje. Iedere vierkante millimeter van deze foto krioelt van de sterren. Niet alleen de opvallend dichtbevolkte delen in de nevel van de melkweg, maar ook de schijnbaar donkere gebieden. Zelfs wanneer de zoom zijn maximum heeft bereikt, bevat je scherm meer sterren dan je kan tellen. Ieder wit stipje is een object dat even groot of groter is dan onze zon. Elk van die sterren heeft naar alle waarschijnlijkheid ook nog eens een of meerdere planeten in een baan om zich heen. De afstand tussen die stipjes, hoewel hier slechts enkele pixels wijd, bedraagt miljoenen en miljoenen kilometers. Bedenk dan dat de langste afstand die wij als mensen ooit hebben afgelegd, namelijk die reis naar de maan, niet eens zichtbaar is op de schaal van deze foto. Voel je het al duizelen? Voel je de grond al wegschuiven onder je voeten? Voel je de hemel neervallen op je hoofd? Wij zijn niets. Is God daar?
Hoe weten we zeker wat we denken te weten? We weten al zoveel, maar hoeveel weten we nog niet? We hebben nog maar een fractie van het universum ontdekt, en telkens we over onze omheining kijken, blijken onze Wetten van Kip niet te kloppen. De aarde is plat? Neen, toch niet. De zon draait rond de aarde? Schrap dat, het is andersom. Mensen zijn verheven boven dieren? Absoluut fout. Atomen zijn onsplitsbaar? Klinkt logisch, klopt niet. Klimaatverandering is een kwakkel? Helaas, maar neen. Zo blijken de oerkrachten die ons voorheen ketenden tot onze kippenren telkens omzeilbaar te zijn, ongeacht je die krachten “God”, “sociaal darwinisme” of “stringtheorie” noemt. Misschien is het ons lot als mensheid om binnen nu en een paar miljoen jaar de ultieme waarheid over ons bestaan te ontrafelen. Of misschien net niet. Misschien zet iets of iemand, ver verheven boven onze simpele geesten, ons telkens terug in ons kippenhok wanneer we te dichtbij de waarheid dreigen te komen. Misschien bestaat er geen onderliggende, allesverklarende logica en zoeken we naar verbanden die er niet zijn. Misschien is het niet eens de bedoeling dat we nadenken over ons bestaan, en is ons bewustzijn slechts een toevallig bijproduct van de extra hersencapaciteit die we verwierven als rechtoplopende, vleesetende primaten. Misschien is ons bewustzijn en alles wat eraan is verbonden – geluk, pijn, rede, liefde – slechts een illusie. Misschien besta je niet eens.
Wat het ook moge zijn, je leest nu deze tekst, waarvoor dank. Wat moet jij als architectuurstudent nu met mijn doorsnee existentiële crisis? Maak ervan wat je wil, maar ik zie het als een uitnodiging om ook eens te ontsnappen. Wil je eens een uitkraging tekenen die verder dan 60 cm over de straat hangt? Vergeet de regels even, ga ervoor. Vind je van jezelf dat je niet kan tekenen? Tuurlijk wel, je moet ergens beginnen. Ben je Revit en AutoCAD beu? Maak eens een maquette van beton of kaarsvet of draadjes (http://architectuurwijzer.be/nieuwbouw-z33-in-beeld-op-architectuurbiennale/). Koop je iedere week een wit blok gesneden alstublieft? Kies eens volkorenbrood! Je weet niet wat je mist.
Nicolas De Wispelaere
BAUDELO 2021
De werkdag is voorbij. Wanneer de laatste arbeider het terrein verlaat, laat die verbazend genoeg het werfhekken op een kier staan. Alsof hij al weet dat afsluiten geen zin heeft en hij zo het onvermijdelijke bezoek van later al welkom heet.
Als de wereld eindelijk in schaduw verhuld is, kan het feest starten. Het hek draait nog wat verder open en gestaag sluipen de eerste gasten binnen. Sommigen ontmoeten elkaar, misschien wel voor de laatste keer, op hun vertrouwde bankje in de ruïne van hun herinnering. Anderen offeren hun propere schoenen op om toch maar niet om te moeten lopen, verlangend naar oude gewoontes.
Het hek, bedoeld om af te sluiten, helpt nu om even te ontsnappen en de arbeider koos ervoor om dat niet erg te vinden.
Jona Van Eetvelde

De afgeladen ark van Ben Benaouisse
In een druilerige bedrijfsruimte op de Brabantdam stelt Ben Benaouisse en zijn organisatie Art Ghent zijn nieuwe kunstruimte voor. Tjokvol kunst biedt de tentoonstelling, “een winkel voor kunstenaars”, een laatste reddingsboei voor hen in nood. Of Benaouisse een volwaardig nieuw soort kunstinstituut hier uit de grond heeft gestampt, is nog maar de vraag, maar het initiatief vormt in elk geval een nobele en hoogwaardige ad hoc uitweg.
Het eenvoudige, enigszins banale en lelijke kantoor zit stampvol kunst. Plat op de grond, leunend tegen de muur, dicht op elkaar in een kast, boven en onder elkaar aan de muur,… De krankzinnig dense opstelling overweldigt, maar stoort verbazingwekkend niet. Hoewel het in eerste instantie moeilijk is om voorbij de TL-verlichting onder het schrale valse plafond en het verbleekte patroon op het kamerbreed tapijt te kijken, wint de enorme concentratie aan prachtige beelden de aandacht. De werken zijn erg divers, gaande van eenvoudige abstracte schilderwerken, collages en foto’s, tot kleine objets trouvés, videowerken en grotere sculpturen. Ook in hun symboliek of vormentaal valt er weinig tot geen gemeenschappelijkheid te onderscheiden.
De opstelling oogt erg organisch en geïmproviseerd, zonder veel inhoudelijke of scenografische ambities, en toch straalt ze een gezond gevoel voor compositie en evenwicht uit. Ondanks hun diversiteit passen de werken verrassend goed bij elkaar; het totaalplaatje van de drukke verzameling mag er, afgezien van de ruimte zelf, echt wel wezen. Bovendien hangt er nergens een uitleg of een vermelding, laat staan een prijskaart, waardoor de aandacht nog meer op de werken zelf wordt getrokken. Natuurlijk maakt de densiteit een aantal ondankbare plaatsingen onvermijdelijk; toch krijgt elk werk net genoeg ruimte om je te kunnen focussen. Meer nog, om inmenging van andere werken te vermijden, ga je dichterbij staan, waardoor je automatisch meer ziet en je nauwer betrokken voelt bij het werk.
Benaouisse organiseert deze vrijplek voor de kunstenaar in nood, voor de kunstenaar die in deze crisis tussen de mazen van de galerij en het museum valt en zijn voordien al onzeker inkomen finaal ziet wegsmelten. Hij neemt zelf geen procent op de verkoop, en tot nu toe weigerde hij nog geen enkele kunstenaar. De massa aan kunstwerken die deze genereuze ingreep genereert spreekt voor zich. Met die gedachte in het achterhoofd verglijdt de aanvankelijke indruk van een gezellige drukte in een vaal café naar een gespannen onrust in een gammel reddingsbootje met natte voeten.
In die zin wil deze tentoonstelling maar één ding – verkopen, en dat doet ze in alle eerlijkheid. Alle werken zijn natuurlijk te koop, en bijvoorbeeld een reeks multiples worden eenvoudigweg rug aan rug zoals een rij boeken tegen de muur gezet. De prijs is op aanvraag, en bij aankoop kan je het direct meenemen, zodat er ineens wat plaats vrijkomt voor nieuwe werken. De tentoonstelling is een onderzoek naar een nieuw soort kunstplek die een alternatief economisch model voor de kunstenaar huisvest, één die zich noch op commissie, noch op subsidie baseert. Ook de afwezigheid van een selectie of een inhoudelijke opzet plaatst de kunst bewust boven het tentoonstellen, een verhouding die de laatste tijd wat zoek is geraakt, volgens Benaouisse. Het initiatief kaart een valse vrijheid aan: de kunstenaar maakt wat hij wil, maar het zijn uiteindelijk de galerijen en de musea die beslissen of het gekocht en herinnerd wordt. Art Ghent legt geen selectie op en wint ook niets bij verkoop; enkel de particulier beslist over zijn eigen koop.
Het initiatief is erg nobel, en heeft klaarblijkelijk zijn succes al bewezen, maar laat ook een erg naïeve indruk achter. Vrijheid is in het huidige transcendentaal kapitalisme een zeldzaam goed. Uiteindelijk moet iemand de rekening betalen, en die gaat naar alle waarschijnlijkheid ten koste van Benaouisse zelf. Het feit dat de hele winkel na twee maand richting het S.M.A.K. trekt, is een wrange nasmaak op het aanvankelijk activistische gebaar dat zich nadrukkelijk onderscheidt van museum en galerij.
Benaouisse profileert deze tentoonstelling, naast een laatste redmiddel voor de kunstenaar, ook als zijn eigen performance. Voor hem is de tentoonstelling fundamenteel geen galerij, maar een deel van zijn eigen werk. De verzameling werken groeit en verandert constant, hij werkt en leeft er elke dag, ook op zondag, en hij stelt er ook een aantal van zijn eigen werken tentoon. Een duidelijke knipoog naar Broodthaers’ musea, maar of het woord performance echt op zijn plaats is, is misschien toch wat overdreven. Desondanks draagt de tentoonstelling, hoewel weinig duurzaam, wel echt bij aan het huidig cultuurlandschap, en dat in een verrassende en intrigerende afwisseling op de oersaaie steriliteit van ‘the white box’. Het is een echte shot aan geconcentreerde, ongecompliceerde schoonheid voor het ongeoefende oog, een bescheiden ark voor wie het water aan de lippen staat, zowel voor de wanhopige kunstenaar als de hongerige kunstliefhebber.
Seppe Feijen, 19/02/2021
Onderzoeksvaardigheden II, UGent
DO IT AT HOME FESTIVAL
Een lichtpuntje, onbezonnen, fris en extreem geslaagd. Dat is waar het DIAH-experiment op uitdraaide. Aan de hand van een drieluik van verhalen, instructies en mixtapes werd de digitale rand afgetast die ons momenteel in bedwang probeert te houden. Voor het eerst in lange tijd ontstond echter het gevoel dat het digitale niet werd ingezet om de realiteit te vervangen maar om er een extra laag aan te geven. Een webpagina die je huiskamer even transformeerde tot festivalweide.
Maar;
Jona Van Eetvelde
Superstudio Migrazioni
C.I.II.III.IV.A. Brussel (15/01/2021 t.e.m. 16/05/2021)
“Over het feit dat de wereld rond is en draait lijkt geen discussie meer te bestaan. Er is wel nog discussie over hoe we erop moeten leven.”
De eerste Belgische overzichtstentoonstelling van het Italiaanse collectief Superstudio is werkelijk een tour de force. Via een serie van kamers die chronologisch en thematisch geordend zijn rondom een kruisvormige gang ontspint zich een narratief dat de continue zoektocht van de groep naar dit hoe weergeeft. In een wereld getransformeerd door kapitalistische krachten en technologische evoluties bemerkt de toeschouwer hoe Superstudio vanaf 1966 de discipline van de architectuur op haar grondvesten doet daveren. Aan radicale concepten is er geen tekort in het CIVA, die zowel architectuur, design, kunst en antropologie omvatten. De expositie beperkt zich echter niet tot de presentatie van canonieke projecten zoals The Continuous Monument. De nadruk ligt voornamelijk op het bestuderen van deze projecten binnen het gehele oeuvre. Of zoals de curatoren het stellen: vanuit een invalshoek die de creatie, uitwerking en voortdurende overdracht van ideeën blootlegt. Een areaal aan documentatie wordt dan ook ingezet om de kennis-en beeldproductie van het collectief te contextualiseren. Historische vakpublicaties, schetsboeken, briefwisselingen, werkmaquettes, krantenknipsels, collages, meubilair, interviews met en afstudeerprojecten van stichtende leden bieden aan de bezoeker een weelde van informatie aan, die binnen een strakke scenografie overzichtelijk blijven. Het maakt van de tentoonstelling een boeiende en uitdagende ontdekkingstocht voor elke architectuurstudent die zijn referentiekader verder wil uitbreiden.
Lou Sanders
#1 corona-moe
#2 corona-herstel
Laure Machtelinckx
Eindredactie: Lou Sanders, Chiara Kuijpers, Tessa Heyninck
Layout: Seppe Feijen, Laure Machtelinckx, Jona Van Eetvelde
Kleur: #FFEF09